Ouders zouden hun eigen ambities niet te veel moeten projecteren op hun kinderen en zich niet onnodig veel met hen moeten identificeren, dat hoor je vaak zeggen. Voor de btw is de laatste tijd veel geprocedeerd over een vraagstuk dat haaks staat op dit nobele streven om je kind toch vooral zichzelf te laten zijn.
Kan een dochtervennootschap voor de btw een vaste inrichting zijn van haar aandeelhouder? Natuurlijk is er voor de btw een ander belang voor deze stelling, namelijk de directe heffingsbevoegdheid van omzetbelasting in een lidstaat. Al in 1997 heeft het Europese Hof van Justitie in het DFDS-arrest beslist dat een dochter onder bepaalde omstandigheden inderdaad als een buitenlandse vaste inrichting van de aandeelhouder kan worden gezien.
‘Fiscaal rationele oplossing’
Die beslissing werd genomen in het kader van een ‘fiscaal rationele oplossing’. Zonder de kunstgreep om de dochtervennootschap in het Verenigd Koninkrijk te zien als een vaste inrichting van de aandeelhouder die in Denemarken was gevestigd, zou helemaal geen btw worden geheven.
Korter geleden, namelijk in 2020, is dezelfde vraag aan bod gekomen in het arrest Dong Yang Electronics. Volgens het Hof van Justitie betekende het feit dat een Koreaanse moedervennootschap een dochtervennootschap in Polen bezat, niet automatisch dat zij zelf in Polen een vaste inrichting had.
Vorige maand, in april 2022, heeft het Hof van Justitie zich opnieuw uitgesproken over dit vraagstuk in het arrest Berlin Chemie. De Roemeense kleindochtervennootschap van Berlin Chemie was echter volgens het hof niet aan te merken als een filiaal van haar Duitse moedervennootschap. Uiteindelijk is het dus ook gewoon een kwestie van loslaten, tenzij er hele rare dingen dreigen te gebeuren.
Lees ook
- Meer informatie
Ruud Zuidgeest is wetenschappelijk docent bij Erasmus School of Economics.
- Gerelateerde opleiding