De Doleantie is niet alleen een kerkordelijke en theologische kwestie. De kwesties – en daarmee heel de Doleantie – staan in een breder verband, namelijk de vraag van de relatie tussen kerk en samenleving, of nog concreter, er is een sociologische en economische dimensie.
Dr. Jan Dirk Wassenaar, hervormd predikant in Hellendoorn, publiceerde de uit de periode 1883-1890 daterende correspondentie tussen Anna Noordmans, zus van Oepke, en haar vriend Hantje van Dijk. Het resultaat, ”Wanneer toch mijn liefste? Anna Noordmans en Hantje van Dijk, een liefdesgeschiedenis in de schaduw van de Doleantie” (uitg. Jongbloed, Heerenveen).
Prof. dr. Kees van der Kooi reageerde in een lezing op het boek, en vraagt daarbij aandacht voor de sociaaleconomische zijde van de Doleantie. "Niet zonder reden spreekt Wassenaar zelf van een geschiedenis in de schaduw van de Doleantie. Ik weet niet of hij dat woord schaduw dubbelzinnig bedoeld heeft, maar zo kan men zijn commentaar bij de geschiedenis wel lezen. En dan niet in geringe mate zonder de naam die ook in dit boek zeer geregeld genoemd wordt: Kuyper. Voor velen de ‘bête noire’. Hij scheurde, zo is het verhaal, de natie, hij scheurde de kerk, en hij brak de spoorwegstaking."
Doleantie: een theologische strijd?
Het ging, zo stelt prof. Van der Kooi, niet alleen over Schriftkritiek, over de verzoening ofwel het borgtochtelijk lijden van Christus, niet alleen over de opstanding of de goddelijkheid van Christus. Daar ging het inderdaad ook over omdat juist deze zaken de betrouwbaarheid van de bijbel en realiteit van het heil betroffen.
Echter, het is niet alleen een kerkordelijke en theologische kwestie. De kwesties – en daarmee heel de Doleantie – staan in een breder verband, namelijk de vraag van de relatie tussen kerk en samenleving, of nog concreter, er is een sociologische en economische dimensie. De samenhang van geloof en samenleving, hun sterke onderlinge verbondenheid was in de Middeleeuwen ontstaan. Kerk en overheid begrepen zichzelf als onderdeel van een christelijke samenleving, de societas christiana. Die samenhang was sterk sociologisch, juridisch en economisch bepaald. De kerk vervulde taken die we nu als overheidstaken herkennen. Doop, trouwen en begraven werd door de kerk bijgehouden en vastgelegd. Onderwijs, ziekenzorg en armenzorg waren taken die de kerk vervulde, met alle financiële aspecten die daarbij horen. De kerk vervulde zo kerntaken voor en in die samenleving. De verwevenheid was ook zichtbaar in het bestuur van de kerk en de manier waarop ambtsdragers, predikanten werden gekozen. Ik doel hier op wat men noemde het collatierecht. Het collatierecht dat bepaalde dat verkiezing van priesters en pastoors in handen lag van een aantal grondeigenaren. In Friesland waren dat in de eeuwen voor de 19e eeuw de eigengeërfde boeren. Met de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden zijn veel van die uit de middeleeuwen stammende rechten en plichten opgeheven, maar niet alle. Het collatierecht heeft ook in de 19e eeuw plaatselijk nog lang haar invloed uitgeoefend en is pas in 1922 officieel afgeschaft. Het betekende dat wie grond had, eigenaar was van een ‘pleats’ of grond waar dit collatierecht (ius patronatus) op rustte, bepaalde wie er predikant werd. In het jonge Koninkrijk der Nederlanden werd dit collatierecht wel teruggedrongen, maar het betekende niet dat de machtsverhouding ingrijpend verschoof.
Democratisering
Godsdienst en kerk waren onder het Regelement van 1813 instrument geworden voor de eenheid en opbouw van de Nederlandse natie. De grondwet van 1848 en de kerkordelijke vernieuwing van 1852 legden voortaan veel meer macht bij de plaatselijke gemeenten, maar het was nog steeds een kerk waar het patriciaat het voor het zeggen had of eigenaars die al lang niet meer in het dorp woonden. Als voorbeeld noem ik het Friese dorp Lollum. In Lollum werd de predikant benoemd door een aantal stemgerechtigden, die – zoals Liuwe Westra heeft uitgezocht2 – op één na niet in dorp zelf woonden, maar ver weg. Ze hadden dat kiesrecht op grond van hun eigendom van land en daarmee verbonden eigengeerfde plaatsen. Zowel de predikanten als de kerkvoogden werden in Fryslân benoemd door de belangrijkste grondbezitters. De kerkenraad had ook geen invloed op het geestelijk leven in de gemeente. Als een predikant een kind doopte in de naam van burgerlijke idealen, kon een kerkenraad hem dat niet verbieden. In tijden van vacature besliste het reglement, wie er preekte. De uitwassen hiervan leidden tot het ontstaan van de Gereformeerde Kerken. Deze waren niet bedoeld als afsplitsing van de plaatselijke gemeente, maar als losmaking van het landelijk kerkverband. In Lollum zegden kerkenraad en kerkvoogden in 1887 gezamenlijk het ‘lidmaatschap’ van het kerkverband op. Men bleef gewoon dezelfde kerk gebruiken, en in die kerk zaten dezelfde mensen. De eerste Gereformeerde dominee van Lollum werd door Abraham Kuyper zelf bevestigd in de Hervormde kerk, en deze dominee ging wonen in de Hervormde pastorie. Pas na enkele rechtzaken werd men gedwongen zelf een nieuw kerkgebouw met ambtswoning te bouwen. De Hervormde kerk bleef eerst leeg achter. Een ander voorbeeld is Reitsum. Daar maakte heel de kerk zich los uit dat landelijk verband.
Het zijn zulke sociologische en economische dimensies die men bij een beoordeling van de Doleantie niet mag verwaarlozen. De Doleantie zal men moeten begrijpen als een beweging waarin gebroken werd met de macht van een door de overheid opgelegd regelement, een beweging die nog verder de vanzelfsprekende synthese tussen overheid en geloofsgemeenschap onder druk zette. In de oude verhoudingen had het patriciaat de macht, Jasper Vree heeft in zijn boeken over Hofstede de Groot geconcludeerd dat rondom 1880 het accent verschoven was van een standensamenleving naar een richtingensamenleving.3 Ik voeg daar nog een woord aan toe: democratisering. De bewegingen van Lollum en Reitsum, als zovele andere, kunnen begrepen worden als een effect van het feit dat mensen zelf, plaatselijk, zeggenschap wilden hebben. De rol die Kuyper heeft gespeeld, zowel als het ging om de sociale kwestie en zijn pleidooi voor een wetboek van de arbeid, als ook zijn streven naar een vrije kerk, los van de staat, staan in dat verband. Domela Nieuwenhuis erkende in hem op die punten een geestverwant.4 De scheurmaker was vooral democraat. Dat was lastig voor de gevestigde orde.
In Scharnegoutum
Hoe was dat in Scharnegoutum, woonplaats van de familie Noordmans? In het boek van Jan Dirk Wassenaar kunnen we het op de voet volgen. We maken mee hoezeer vader Noordmans de breuk met wat hij noemt de vaderlandse kerk betreurt en verafschuwt. We horen hoe hij probeert om de keus van zijn dochter Anna om bij de afgescheidenen te kerken en zich te laten inschrijven probeert te verhinderen met beroep op zijn vaderlijk gezag. Anna weerstaat hem. Kan ook een rol gespeeld hebben dat ze zelf een erfenis had van haar moeder en zo enig vermogen had? We lezen hoe de vraag naar bevoegdheid en macht van Dirk Piers Noordmans op dat moment acuut wordt en hoe Hantje van Dijk van Rutgers argumenten aangereikt krijgt waarom zijn a.s. schoonvader die bevoegdheid niet meer heeft. Een wellicht niet onbelangrijk detail: Hantje van Dijk komt via zijn vader uit doopsgezinde kring en voelt misschien niet datzelfde voor ‘de vaderlandse kerk’ dat vader Noordmans wel had. Trouwens, ook Hantje kon studeren omdat er geld was. Hoe dan ook Dirk Piers bracht het niet op bij de trouwdienst van zijn dochter te zijn.
Wat suggereer ik met het voorgaande? Ik kom nog een keer terug op dat element van democratisering. De democratisering had een politieke component in zoverre het bestuur van het land tot ver in de 19e eeuw in handen lang van een kleine kring van bezitters. Hetcensuskiesrecht bepaalde dat alleen wie belasting betaalde, ook het recht had om een stem uit te brengen. Dirk Piers Noordmans behoorde tot die maatschappelijke bovenlaag. In de Leeuwarder Courant stond hij jaarlijks genoteerd als een der hoogste belastingbetalers. De boerderij aan de Legedyk was niet zijn enige bezit. Hij was grootgrondbezitter, was vermogend, in huidige termen zou hij multimiljonair geweest zijn.
De breuk tussen Anna en haar vader, de breuk daarmee in de familie had , zoals al opgemerkt, niet alleen zuiver theologische beweegredenen. Men kan dit niet abstraheren van een bredere ontwikkeling waarin de synthese tussen kerk en overheid losser wordt, waarin gezagsverhoudingen tussen ouders en kinderen, patronen en hun knechten onder kritiek staan en andere vormen aanneemt, waarin kortom het proces van democratisering zich doet gelden. De Dopersen hadden al lang geleden hun huis niet meer gebouwd naar het bestek van de societas christiana, de Afscheiding was een eerste uitbraak geweest uit de greep van de overheid. De nu gepubliceerde briefwisseling toont ons de pijn, de woordenwisselingen en vooral de stilte in huize Noordmans.