Een deel van de studenten start in de master met het thema Methoden van Onderzoek met aansluitend het masteronderzoek en een ander deel begint met de onderwijsthema’s en de coschappen. De onderwijsthema’s kennen verschillende onderwijsvormen. Hieronder volgt per onderwijsvorm een korte toelichting.
Overzicht onderwijsvormen
In de werkcolleges en practica leren studenten op interactieve wijze met de stof om te gaan aan de hand van verschillende werkvormen:
Tijdens een interactief werkcollege (IWC) wordt nader ingegaan op de zelfstudieopdrachten die studenten hebben voorbereid voorafgaand aan dit werkcollege. Lees meer hierover in het kopje Vaardigheidsonderwijs en zelfstudie. Ook gaan studenten actief aan de slag met het oplossen van casuïstiek en/of problemen, en kan dieper worden ingegaan op bepaalde onderdelen van de leerstof.
Een patiëntdemonstratie (PD) is een college waarbij de arts een patiënt presenteert. Aan de hand van het probleem van de patiënt wordt de achtergrond en behandelproblematiek van het ziektebeeld getoond.
In een Integratiecollege (IG) worden alle onderwerpen uit één week nog even kort belicht met de belangrijkste aandachtspunten. Dit is ook een moment om vragen te stellen.
In de sessies van Klinisch Redeneren (KR) staat het klinisch redeneren centraal, waarbij studenten de patiënt volgen vanaf zijn binnenkomst bij de huisarts of specialist. De casussen worden besproken in kleinschalige sessies.
In Arts-Patiënt-Contact-practica (APC-practica) oefenen studenten consultvoering tijdens arts-patiëntcontacten (APC), zoals het afnemen van een anamnese, het verrichten van lichamelijk onderzoek, het opstellen van differentiële diagnose en het afronden van het consult. Deze klinische vaardigheden die in de bachelor Geneeskunde zijn geoefend, worden hier herhaald en verdiept, waarbij de consultvoering in een complexere context plaatsvindt.
Net als in de bachelor Geneeskunde gaan studenten in de master actief aan de slag met de opgedane theoretische kennis en scherpen zij deze aan in het vaardigheidsonderwijs en met zelfstudieopdrachten.
Studenten volgen (vaardigheids)onderwijs in kleine groepen van twaalf tot veertien studenten, waarin zij actief bezig zijn met de leerstof. Zij leren en werken in teamverband en zijn in toenemende mate zelf verantwoordelijk voor hun eigen leren en het zich eigen maken van de competenties.
Een zelfstudieopdracht (ZO) voert een student zelfstandig uit, dat wil zeggen zonder directe begeleiding van een docent. Zelfstudieopdrachten worden ingezet bij het bestuderen van moeilijke, complexe stof. Vaak gebeurt dit aan de hand van een kritische beroepssituatie in de vorm van een casus waarin de student in de rol van een arts-onderzoeker voor een dilemma staat. Aan de hand van een globaal antwoordmodel kan de student toetsen of de juiste denkstappen zijn gezet.
Daarnaast zijn er ZO’s in de vorm van online leermateriaal, zoals e-modules, videoclips, en simulatieprogramma’s. Aan de hand van vragen, beelden, casuïstiek en filmpjes komen de verschillende ziektebeelden aan bod. Deze modules moeten gevolgd worden om aan de interactieve werkcolleges mee te kunnen doen.
Onderzoekservaring doet de student op tijdens een zelfstandig uitgevoerd masteronderzoek. In de coschappen worden de klinische vaardigheden verder ontwikkeld.
Het masteronderzoek duurt twintig weken en mag worden uitgebreid naar 26 weken, door de keuzecoschappen in te zetten voor het masteronderzoek. Dit geeft studenten met wetenschappelijke ambities, meer ruimte om in deze periode een wetenschappelijk artikel op basis van hun masteronderzoek te schrijven.
De coschappen vallen uiteen in drie series: serie A, serie B en serie C. De serie A en serie B-coschappen worden voorafgegaan door onderwijsblokken. Het blok Inwendige Geneeskunde en blok Heelkunde vormen serie A. De blokken Kindergeneeskunde; Gynaecologie & Verloskunde; Neurologie; Psychiatrie; Dermatologie, Keel-, Neus- en Oorheelkunde (KNO) en Oogheelkunde; en Huisartsgeneeskunde en Sociale Geneeskunde vormen serie B. Het keuzecoschap en het oudste coschap vormen serie C.