Het recht op reparatie is de grootste verandering in consumentenrecht in 30 jaar, zegt René Repasi. Hij is Europarlementariër en hoogleraar Public and Private Interests aan Erasmus School of Law. ‘Het is echt een paradigma-verschuiving als consumenten straks reparatie in plaats van een nieuw product eisen.’
René Repasi zit ten tijde van dit interview midden in de ontwikkeling van het recht op reparatie. Als politicus én als academicus. Namens de Duitse SPD is hij lid van het Europees Parlement en dat behandelt in het najaar 2023 het wetsvoorstel dat de Europese Commissie in het voorjaar deed.
Geen onderdelen, geen netwerk
Als hoogleraar Public and Private Interests ziet Repasi het recht op repareren als een ware revolutie. ‘In de jaren ’90 is ingevoerd dat consumenten binnen de garantietermijn van twee jaar mogen kiezen tussen een reparatie of een vervangend product. Het is echt een paradigma-verschuiving als consumenten straks kiezen voor reparatie in plaats van een nieuw product.
Want nu ga je naar de verkoper, maar die is niet de producent en heeft geen onderdelen op voorraad en kan de reparatie niet zelf uitvoeren. Of de verkoper is een online aanbieder met alleen een website. Dus zegt de verkoper: “Ik geef u een nieuw product, dat is veel makkelijker. Dan heeft u ook weer twee jaar garantie, terwijl u bij een reparatie maar een jaar krijgt.” Die prikkel is destijds gecreëerd door het consumentenrecht. Sinds 30 jaar is er niet zo’n ingrijpende verandering geweest als het nu voorgestelde Right to Repair.’
Die verspilling slaat nergens op
Die revolutie vindt de hoogleraar en politicus van groot belang. ‘De vraag is: hoe komen we naar een echte circulaire economie, waar producten langer meegaan? Het gaat om de kwaliteit of repareerbaarheid van een product, maar ook om marketinghypes die het koopgedrag aanjagen. Zoals bij de nieuwste iPhone. Je krijgt het gevoel dat je die absoluut moet hebben, terwijl het om niet-noodzakelijke productverbeteringen gaat. Overheden hebben ook een belang: voldoende belasting ophalen en voldoende goed betaalde banen. Hoe meer we produceren en hoe meer consumenten kopen, hoe meer winst er is om belastingen en hoge salarissen te betalen.’
Maar een wegwerpmaatschappij, dat is nooit iets goeds, vindt Repasi. ‘Er wordt nog te veel verbrand en veel te weinig gerecycled, laat staan gerepareerd. Die verspilling van grondstoffen, dat slaat eigenlijk nergens op. We willen naar andere prikkels in de markt. Waardoor de consument kiest voor repareren en niet voor vervangen.’
Als het Europees Parlement en de Raad van Europa hun positie hebben bepaald over het Right to Repair, begint eind november 2023 de triloog. Dat zijn onderhandelingen tussen de Raad van Europa, Commissie en Parlement. Het is de bedoeling om ze eind februari af te ronden met een besluit. Als de richtlijn daarna officieel van kracht wordt, hebben de lidstaten 24 maanden voor de implementatie in nationale wetgeving. Repasi verwacht hier weinig problemen, omdat de richtlijn weinig ruimte zal geven voor uiteenlopende uitvoeringswetten.
Moeten we reparateurs sterker maken?
‘Een belangrijke vraag is of wij met Right to Repair de juiste partijen adresseren. Nu richten we ons op de fabrikanten. Maar misschien zijn onafhankelijke reparateurs wel belangrijker en moeten we proberen deze groep sterker te maken. Zij geven aan: onze arbeidskosten zijn het probleem niet, maar onderdelen zijn te duur. Daarom kijken we of in het voorstel kan worden opgenomen dat de onafhankelijke reparateurs toegang kunnen krijgen tot de code voor 3D-printen, zodat zij zelf het onderdeeltje kunnen maken tegen lage kostprijs. Fabrikanten zijn daar nu nog op tegen, onder het mom van veiligheid van hun producten en omdat ze het intellectueel eigendom willen beschermen. Dit wordt een belangrijk discussiepunt.’
Azië krijgt geen vrij spel
Als de richtlijn wordt aangenomen, is dat een mijlpaal waar ook andere landen met interesse naar kijken. Misschien kijken ze wel handenwrijvend. Want verliezen Europese bedrijven geen marktaandeel als hen wordt opgelegd om te repareren, daartoe onderdelen in voorraad te houden en ook nog minder nieuwe producten te verkopen? Terwijl producenten uit Azië vrij spel hebben met online aanbiedingen? Repasi: ‘De wetgeving gaat gelden voor iedereen die actief is op de Europese consumentenmarkt, dus ook Aziatische aanbieders. Fabrikanten moeten de kosten van reparatie en het houden van voorraden onderdelen gaan incalculeren.’
Dat kan twee kanten op gaan. ‘Misschien willen producenten dan alleen nog maar voor Afrika, Azië en de VS produceren. Maar Europa is de rijkste markt ter wereld, met de rijkste consumenten. Dus ik geloof niet dat er een bedrijf is dat niet hier zijn spullen wil verkopen.
Ik verwacht dat een bedrijf niet een kwalitatief sterke productlijn voor alleen Europa zal ontwikkelen, want dat is te duur. Daarom denk ik dat ook de Afrikaanse en Aziatische markten uiteindelijk zullen profiteren van beter repareerbare producten.’
Passief of sterk?
Repasi’s visie heeft ook een morele kant. ‘Zien we de Europese markt als een passieve groep consumenten die alles voor de laagste prijs wil? Of zien we de EU als een sterke, rijke markt die zijn economische macht gebruikt om dingen te veranderen? Dat laatste past in de lijn van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, waarbij je uitgaat van een sterke markt die bepaalde lasten kan en wil dragen om iets te veranderen ten behoeve van het publieke belang.’
- Professor
- Meer informatie
René Repasi is hoogleraar Public and Private Interests aan Erasmus School of Law. Hij is lid van het Europees Parlement voor de Duitse SPD en zit in de Commissie Interne Markt en Consumentenbescherming. Repasi is rapporteur voor de nieuwe Right to Repair-wetgeving, een van zijn dossiers ter bevordering van een circulaire economie in Europa.
- Gerelateerde content