Technische universiteiten in Nederland vormen sinds 2014 een alliantie. In die tijd liepen ze tegen een serie uitdagingen aan die invloed hadden op de onderwijskwaliteit. Om samen tot oplossingen te komen werd het 4TU Centre for Engineering Education (4TU.CEE) opgezet. Voorzitter is Perry den Brok, die ook lid is van de Impact at the Core adviesraad. We spreken hem over het belang van een diversiteit aan vaardigheden en horen zijn visie over het onderwijs van óvermorgen.
Laten we het eerst eens opengooien: hoe ziet volgens jou de leeromgeving van de toekomst eruit?
“Het onderwijs wordt rijker en flexibeler; het gaat op maat gemaakt richting de student en kan onafhankelijk van tijd en plaats worden gevolgd. Ik verwacht ook dat er meer variatie komt in de leeromgeving. Nu kennen we de smaken hoorcollege, werkcollege en practicum of stage. Ik denk dat er meer hybride vormen komen. Dat zie je nu al met challenge based learning: een leersituatie die tegelijkertijd ook een werksituatie is, en allerlei mensen die naar de campus komen om samen te werken aan bepaalde vraagstukken.”
“De studenten worden kritischer naarmate ze meer keuzemogelijkheden krijgen, dus universiteiten moeten goed nadenken over wat ze aanbieden. We gaan nu nog vaak uit van het aanbod: wij bieden iets aan en dat neem je maar. Maar de flexibiliteit van morgen maakt het mogelijk voor studenten om bepaalde onderdelen op de ene universiteit te volgen en voor andere vakken naar een andere instelling te gaan. Ze kunnen zeggen: ik ga naar Rotterdam voor management en naar Wageningen voor een onderdeel op duurzaamheid. Zo bouwen ze een mooi portfolio voor zichzelf.”
“Ook de toetsing gaat veranderen. Ik denk dat niet-cognitieve leeruitkomsten steeds belangrijker zullen worden. Nu toetsen we kennis, begrip van kennis en toepassing van kennis. Ik denk dat attitude, ethiek en bepaalde vaardigheden als motivatie en weerbaarheid ook een grote rol gaan spelen. Als je naar vacatures kijkt, dan zie je dat werkgevers op zoek zijn naar competenties en ervaring; de vakinhoudelijke basis vertrouwen ze van een universiteit wel. Studenten zouden graag zien dat we die vaardigheden zichtbaar maken. Ze kunnen buiten het curriculum allerlei challenges en projecten doen waar ze veel van leren, maar de vaardigheden die ze daarbij opdoen staan nu niet op hun diploma.”
Hoe kun je docenten voorbereiden op zulke grote veranderingen in het onderwijsveld?
“Een docent kan niet alles, dus wat je nu al ziet ontstaan op veel universiteiten is dat er naast een basiskwalificatie als docent nog een tweede stap bijkomt, een soort seniorkwalificatie. Daarmee specialiseren docenten zich; de één is goed met technische toepassingen, de ander in toetsing en onderwijsontwerp. Ik verwacht dat er, net als voor studenten, profielen komen voor docenten. Daarbij moeten we dan wel zorgen voor een goede spreiding van verschillende soorten docenten binnen een faculteit. Dat maakt het ook alleen maar leuker!”
En hoe beweegt de student mee?
“Omdat er steeds meer te kiezen valt, wordt het voor studenten belangrijk om na te denken over hun toekomstprofiel. Vroeger kwam je naar een TU om te worden opgeleid tot technisch onderzoeker die in een lab kon werken; je hoefde niet echt na te denken over wat je wilde worden of wat je precies kwam halen. Nu zijn er veel meer opties qua inhoud en kunnen studenten kiezen voor een combinatie van techniek en ondernemen of kunnen ze een leidinggevende functie nastreven.”
We weten dat jij het belangrijk vindt dat we een oversteek maken tussen technische en brede universiteiten. Kun je daar eens op ingaan?
“Veel van de grote uitdagingen die er nu zijn en waarop we de studenten willen voorbereiden vragen om expertise vanuit verschillende domeinen. We kunnen niet allemaal in alles goed zijn, dus laten we slim gebruik maken van waar de ander goed in is. Je kunt nieuwe vakken en programma’s maken door verschillende expertises slim te bundelen. Als wij bijvoorbeeld binnen de TU heel goed zijn met IT-tools, maar nog worstelen met de filosofisch-ethische kant, hoe fijn is het dan dat we kunnen samenwerken met de EUR of een andere universiteit!”
Hoe voorkomen we dan het scenario van water en olie in een flesje? Je kunt wel schudden, maar na een tijdje is het gewoon weer water en olie in een flesje. Hoe zorg je ervoor dat studenten écht een gezamenlijk proces aangaan en tot resultaten komen?
“Ik snap wat je bedoelt. Zowel op brede als op technische universiteiten wordt denk ik onderschat dat je, om goed samen te kunnen werken en elkaars taal te leren spreken, moet investeren in bepaalde vaardigheden bij studenten. Het moet niet zo zijn dat we studenten in het diepe gooien en dat ze het goed hebben gedaan zodra ze blijven drijven.”
“Als je bijvoorbeeld een uitdagende opdracht wilt maken voor studenten van economie en electrical engineering samen, realiseer je dan: die twee spreken totaal andere talen. Dat de ene persoon van economie goed kan opschieten met de andere persoon van economie is al niet vanzelfsprekend, laat staan dat hij of zij zomaar samenwerken met iemand uit een heel ander vakgebied. Er wordt vaak gedacht: dat is een soft skill, dat kan iedereen wel. Niks daarvan, dat moet je leren en oefenen!”
Nog even door op het onderwijs van de toekomst: zorgt die hybride leeromgeving voor een nieuwe rol van universiteiten in de maatschappij?
“Je ziet twee bewegingen. De één is de internationale beweging waarbij er meer en meer wordt samengewerkt tussen universiteiten in verschillende landen. De ander is een regionale beweging; universiteiten als hub voor leren, ontwikkelen en innovatie in de regio. Dat laatste zie je nu gebeuren in Wageningen, Eindhoven en Delft, daar vestigen zich steeds meer bedrijven op de campus. Die bedrijven hebben weer eigen labs en innovatieve omgevingen waar studenten kunnen zitten. Zo kun je dus samen talent spotten en investeren in de studenten, en hebben beide partijen impact op elkaar; als het onderwijs gebruik maakt van levensechte opdrachten kunnen studenten iets teruggeven aan de maatschappij – in de vorm van bijvoorbeeld een prototype of advies.”
Daar lijken technische universiteiten wel flink op vooruit te lopen. Het gaat daar immers ook vaak om relatief concrete opdrachten. Hoe kunnen brede universiteiten die kans ook pakken?
“Wat me opvalt aan technische universiteiten: die proberen gewoon. Misschien is het een kwestie van cultuur. TU’s zijn bereid om een risico te nemen en te kijken waar het schip strandt. Wat ik vaak bij brede universiteiten zie is dat zaken snel politiek worden, met allerlei ingewikkelde overlegstructuren. Dat helpt wel om mensen aan boord te krijgen en zorgt voor draagvlak, maar het kost ook enorm veel tijd.”
“Het CEE kwam tot stand omdat de nood hoog was voor technische universiteiten. Ze hadden slecht studeerbare programma’s, weinig instroom en tegelijkertijd een omgeving die smeekte om meer technici. Op een gegeven moment móet je wel, dan kun je niet meer enkel blijven praten. Ik denk dat brede universiteiten geneigd zijn om de dingen groots aan te pakken, maar mijn advies zou zijn: begin klein met een paar vooroplopende faculteiten of studenten, en ga vandaaruit verder.”
“Zo’n proces moet je goed ondersteunen, dat wordt vaak vergeten. Je kunt tegen een docent zeggen: probeer maar iets. Maar als je dat niet goed ondersteunt moet de docent wel érg veel durven. Daarnaast: leer van je fouten en doe er niet te moeilijk over. Het leukste van de onderwijsinnovaties die we ontwerpen bij CEE is dat ze soms faliekant mislukken. Daar leren we zóveel van! Het is dan zonde als mislukkingen niet gerapporteerd worden, want dan gaat de volgende weer dezelfde fout zitten maken.”
Tot slot: waarvoor zou je willen strijden als lid van onze adviesraad?
“Ik zou, vanuit mijn achtergrond, werk willen maken van een diversiteit aan vaardigheden. Dat is moeilijk, want zelfs mijn eigen universiteit is soms bang dat we straks alleen nog maar soft skills toetsen en een beroepsopleiding worden. Disciplinaire kennis blijft zeker belangrijk, want vaardigheden hebben geen zin als je geen kennis hebt, maar het samenwerken over culturele en disciplinaire grenzen is een vaardigheid die echt bij een academicus hoort; het leren luisteren naar de ander, het aannemen van het perspectief van de ander, co-creatie.”
“Tijdens de coronacrisis kun je het goed zien: er worden prachtige vaccins ontwikkeld. Technisch klopt het, maar hoe zorg je ervoor dat mensen die prik gaan halen, dat ze er vertrouwen in hebben? Dat kun je soft noemen, want in zekere zin is het ongrijpbaar, maar als het misgaat is er niets softs meer aan.”