Een mondiale slow down biedt volop gelegenheid tot morele bezinning. Ik kan de quarantainemens van harte een klein werkje aanbevelen van de goedgehumeurde verlichtingsfilosoof Denis Diderot (1713-84). Ik doel op De neef van Rameau, een levendige dialoog waarin twee sprekers, Lui (hij) en Moi (ik) genaamd, het woord nemen. Beiden zijn de godsdienst voorbij en buigen zich over de vraag of er in een goddeloze wereld nog een basis is voor moraliteit. Moi (de filosoof) is overtuigd van de natuurlijke goedheid van de mens en van de mogelijkheid van een natuurlijke moraal.
Lui (een bietser) verdedigt het eigenbelang en het recht van de sterkste. Op enig moment gaat het gesprek over het achtjarig dochtertje van de filosoof en voert deze aan dat lessen in grammatica, mythologie, geschiedenis, aardrijkskunde, tekenen en moraal de basis uitmaken van een goede karaktervorming. Waarop Lui reageert dat opvoedkundige hoogstandjes alleen maar tot frustratie en ellende leiden. Hij leert zijn zoon vooral dat geld alle deuren opent: ”Ik wil dat mijn zoon gelukkig wordt, of wat op hetzelfde neerkomt, geëerd, rijk en machtig. Ik ken min of meer de gemakkelijkste weg die naar dat doel leidt en die kennis zal ik hem zo vroeg mogelijk bijbrengen. Als jullie, wijze mannen, mijn handelwijze afkeuren, zullen de stem van de meerderheid en het succes van de onderneming mijn rechtvaardiging betekenen.” De filosoof, homme de bien, oppert de vrees dat wanneer men zo’n ‘kleine wilde’ zijn gang laat gaan hij binnen de kortste keren zijn vader de nek om zal draaien en bij zijn moeder in bed duiken (Sigmund Freud kende zijn Diderot). Natuurlijk moeten we goed opvoeden, werpt Lui tegen, “wie betwist dat? En wat is een goede opvoeding anders dan die welke leidt tot alle soorten van genoegens zonder gevaar en problemen?” De neef van Rameau toont zich hiermee een gewiekst en gevoelvol vertolker van een op drift geraakte maatschappij. En alle argumenten ten spijt waarin redelijkheid en opvoeding van de sentimenten een beschaafde toekomst beloven, het lukt de filosoof uiteindelijk niet om de opportunist met beslissende argumenten klem te zetten.
Ondertussen is die op drift geraakte maatschappij wel de onze geworden. De Lage Landen worden al jaren gerund als een bedrijf dat als het even kan moet blijven groeien en jaarlijks winst uitkeren. Zolang daarmee telkens weer nieuwe spulletjes kunnen worden gekocht vindt de meerderheid het allang best. Verlichte ideeën en pleidooien voor deugdzaamheid zijn aan dovemans oren gericht. Wie wil er nou een verstandig of een deugdzaam leven? We willen een topleven. We willen rijkdom, maatschappelijk succes en lang en gezond van het leven genieten. Ook als dat ten koste moet gaan van een groeiende groep zwakkeren in de samenleving.
Wat een schier ongecontroleerde vrije marktsamenleving in tijden van corona ons op het punt van sociale zekerheid te bieden heeft kunnen we dezer dagen leren van de Verenigde Staten, die onder Trump niet bepaald baden in het werklicht van de filosofie. Daar leven momenteel naar schatting elf miljoen illegalen die met hun Covid-19 problemen niet in de openbaarheid kunnen treden. Dertig van de driehonderd miljoen Amerikanen zijn ook nog eens niet of onderverzekerd en kunnen zich geen vijftienhonderd dollar voor een coronatest veroorloven. Voor hen en veel andere ‘nieuwe lijfeigenen’ in de grote diensteneconomie van de Nieuwe Wereld is zelfs een ziekmelding geen optie, want die betekent ontslag en verlies van inkomen.
Mocht het daarom na ‘de grootste crisis sinds de tweede wereldoorlog’ nog eens tot een herschikking van prioriteiten komen, dan doe ik hier mede namens Diderot alvast een voorstel: laat de economie in plaats van louter winstgedreven veel meer een door solidariteit gedreven economie worden. En laat Nederland zich sterk maken (bij voorkeur samen met de rest van de Oude Wereld) voor de wederopbouw van de onttakelde verzorgingsstaat. Want in de geschiedenis van de mensheid imponeert dit Europese project onverminderd als een juweel van benijdenswaardige beschaving. In de 18de eeuw was economie nog een nieuw kennisveld waarover veel opwinding en verwarring ontstond. Een tak van de moraalfilosofie bovendien (en niet een poging tot sociale natuurkunde zoals tegenwoordig). Diderot, dat ‘kind dat kletst over de gewichtigste zaken, de ene keer als een honderdjarige, de andere keer als een kind van tien’ (zoals Catharina de Grote hem met zijn instemming typeerde), was onmiskenbaar een van de verlichte wegbereiders van het vrije markt denken. Al is er over economie in de Encyclopédie nog niet veel te vinden. Maar afgaande op het werk L’Histoire des deux Indes, waarin Diderot ongezouten kritiek leverde op het kolonialisme en de slavenhandel van zijn dagen, had hij ook nu wel raad geweten met ongebreidelde kapitalistische geldhonger.
Patrick Delaere