Hoge milieudruk, aantasting en uitputting van het natuurlijk kapitaal, verlies aan biodiversiteit, grondstofuitputting en klimaatverandering. Allemaal redenen voor Nederland om in 2050 een volledig circulaire economie te hebben en daarmee aan te sluiten bij de EU-doelstellingen. De bouwsector is een van de vijf sectoren die door de EU en Nederland is aangewezen als sector waarin het van belang is dat circulariteit wordt bereikt. De bouwsector is in Nederland namelijk verantwoordelijk voor de helft van het totale materiaalgebruik. De productie van bouwmaterialen is op zijn beurt verantwoordelijk voor een groot deel van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. In het artikel ‘De cirkel is rond: bouwen aan circulariteit in de bouwsector’ gaan Madeleine Merkx, hoogleraar Indirecte Belastingen aan Erasmus School of Law, en Martijn Albers, universitair docent Fiscaal Recht aan Erasmus School of Law, in op de gevolgen voor de btw en overdrachtsbelasting van circulair bouwen binnen het bestaande rechtskader. Daarin belichten zij het huidige recht en presenteren ze voorstellen tot aanpassing daarvan.
Wijzigingen in de bouwsector nu en in de toekomst om te kunnen komen tot een circulaire economie hebben implicaties voor zowel de btw als de overdrachtsbelasting. De onderzoeksvraag welke dan ook centraal stond was: Welke gevolgen voor de btw en overdrachtsbelasting doen zich voor bij circulair bouwen binnen het bestaande rechtskader en op welke punten is een aanpassing van dit rechtskader wenselijk?
Circulair bouwen
Circulariteit gaat ervan uit dat ons afval de grondstof is voor nieuwe producten. Circulair bouwen omvat zodoende een breed scala aan praktijken, waaronder het minimaliseren van materiaalgebruik, het maximaliseren van hergebruik, en het ontwerpen van gebouwen voor demontage en hergebruik. Deze benadering vereist een heroverweging van traditionele bouwpraktijken en -normen, wat op zijn beurt uitdagingen met zich meebrengt voor de belastingheffing. Bij circulaire bouw zien we drie belangrijke vormen: remontabel bouwen, modulair bouwen en flexwonen.
Remontabel bouwen betekent dat een gebouw na gebruik wordt gedemonteerd en vervolgens ergens anders weer als geheel wordt geremonteerd. Daarbij is het ook mogelijk dat delen van het gebouw worden geremonteerd en een gebouw vormen of samen met andere onderdelen worden geremonteerd. De onderzoekers gebruiken het voorbeeld van een tijdelijke rechtbank die geheel remontabel is. Na jaren gebruik wordt het gebouw gedemonteerd en vervolgens als geheel geremonteerd in een andere stad.
Modulair bouwen betreft zelfstandige units die kunnen worden samengevoegd of gestapeld, zoals een tijdelijk schoolgebouw dat kan worden uitgebreid of verkleind afhankelijk van de leerlingaantallen. Dit brengt vragen met zich mee over de btw-status, zelfstandigheid van de units, vervaardiging bij herplaatsing en herzieningstermijnen.
Flexwonen omvat tijdelijke huisvesting zoals prefabwoningen voor studenten of statushouders, die gemakkelijk verplaatsbaar, stapelbaar of splitsbaar zijn. Hierbij spelen vergelijkbare vraagstukken als bij remontabel en modulair bouwen, met extra aandacht voor de flexibiliteit van de huisvesting.
Vraagstukken
Voor al deze vormen van circulair bouwen rijzen vragen over btw-aspecten, waaronder de definitie van onroerend goed en gebouwen, zelfstandigheid van onroerende zaken, vervaardiging en eerste ingebruikname, en herzieningstermijnen. In het artikel wordt eerst ingegaan op of circulaire bouw onroerend is voor de btw. Ook wordt uitgelegd hoe onroerende zaken afzonderlijk moeten worden beschouwd als ze niet met elkaar verbonden zijn of juridisch/fysiek te onderscheiden zijn en afzonderlijk kunnen worden gebruikt, zoals bij appartementsrechten. Het artikel benadrukt ook dat bij modulaire bouw de vraag of iets als een zelfstandige onroerende zaak wordt beschouwd afhangt van de feitelijke omstandigheden.
Het artikel behandelt vervolgens vervaardiging en nieuwe eerste ingebruikname van onroerende zaken. Het bespreekt de criteria voor vervaardiging, waarbij het gaat om ingrijpende verbouwingen die in wezen een nieuw gebouw creëren. Het artikel geeft aan dat lidstaten verplicht zijn om de levering na een verbouwing te belasten volgens de btw-richtlijn. Er wordt ook ingegaan op de definitie van eerste ingebruikname, waarbij wordt gesteld dat verplaatsing van een bestaand gebouw niet per se als nieuwe eerste ingebruikname wordt beschouwd, tenzij het gebouw terugkeert naar de productieve sfeer. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen na een ingrijpende verbouwing.
Ten slotte komt de overdrachtsbelasting aan bod. Daar wordt ingegaan op de gevolgen voor de heffing van overdrachtsbelasting bij circulaire bouw. Deze belasting is namelijk van toepassing bij verkrijging van onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen. Deze belasting verschilt op een aantal punten wezenlijk van de btw. Zo stellen de onderzoekers dat er bij deze belasting eerder sprake zal zijn van een onroerende zaak dan bij de btw. Dat komt door de aansluiting van het begrip bij het civiele recht.
Naar een circulaire interpretatie
De onderzoekers concluderen dat het huidige rechtskader van de btw en overdrachtsbelasting grotendeels toepasbaar is op circulaire bouwpraktijken, zoals remontabele bouw, modulaire bouw en flexwonen. Er wordt voorgesteld om het begrip 'onroerend goed' ruimer te interpreteren vanuit het oogpunt van neutraliteit, waarbij de bestemming en functie van een gebouw een grotere rol spelen dan de mate van demonteerbaarheid en verplaatsbaarheid. Bovendien bevelen de onderzoekers aan dat er wordt voorzien in een vrijstelling bij de overdrachtsbelasting om ongewenste voorzienbare situaties te voorkomen.
- Professor
- Universitair Docent
- Meer informatie
Lees hier het volledige artikel.