“In plaats van een gestroomlijnd geheel, is in mijn optiek sprake van afzonderlijke radartjes die slecht op elkaar zijn afgesteld, met systeemverstoringen tot gevolg”, vertelt Sanne Struijk, hoogleraar Sanctierecht aan Erasmus School of Law, in haar inaugurele rede op 29 september 2023. Systeemverstoringen die maken dat het maatwerk en de effectiviteit van sanctionering onder druk staan. In haar rede getiteld Stroomlijning van het sanctierecht: Over consistentie, maatwerk en verantwoordelijkheden belicht Struijk de noodzaak van een herziening van het sanctiestelsel.
Het sanctierecht ziet op het geheel van de oplegging en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties. Breder gesteld ziet het volgens Struijk op de vraag hoe en door wie kan, of zelfs moet worden gereageerd op crimineel gedrag, met welk doel dit geschiedt en welke werking dit heeft voor de dader en de samenleving als zodanig.” Die doelen van het sanctierecht worden vaak in algemene zin geduid als het vergelden van onrecht, het recht doen aan slachtoffers en het voorkomen van criminaliteit of de herhaling daarvan.
Een herziening is hard nodig
Het wettelijk sanctiestelsel is grotendeels te vinden in het Wetboek van Strafrecht. “Dit stelsel voorziet onder meer in algemene regels over de geldende sancties en hun minimumduur, maximumduur en de onderlinge combinatiemogelijkheden”, vertelt Struijk. De strafdoelen en theorievorming daaromtrent worden echter van oudsher beschouwd als een vraagstuk van dogmatiek, dat niet in het wetboek behoeft te worden beantwoord.
Hoewel het sanctiestelsel al sinds het einde van de negentiende eeuw is gestoeld op bepaalde uitgangspunten, vormt het onmiskenbaar ook de vertaalslag van veranderende maatschappelijke en politieke opvattingen. “Het recht en dus ook het sanctierecht heeft zich nu eenmaal altijd te verhouden tot die realiteit”, legt Struijk uit.
“De laatste jaren is fors gesleuteld aan het wettelijk sanctiestelsel”, vertelt Struijk. “Met weliswaar toegenomen mogelijkheden voor differentiatie in de overheidsreactie op strafbaar gedrag, maar zonder oog voor consistentie en onderlinge samenhang. Een herbezinning op en een herziening van het sanctiestelsel is daarom hard nodig. Juist in deze politiek en maatschappelijk roerige tijd, waarin diezelfde politiek en maatschappij niet alleen veel van het sanctierecht vragen, en verwachten, maar ook mondig genoeg zijn om de werking ervan te bekritiseren.”
Rechterlijke straftoemetingsvrijheid
Struijk legt uit dat de strafrechter van oudsher een ruime vrijheid heeft om in het concrete geval de sanctie te bepalen. De wetgever stelt daarbij het kader vast waarin de strafrechter opereert. “Maar het is bewust aan de rechter overgelaten om de passende sanctie als het ware toe te meten aan de ernst van het feit, de inhoud van het strafdossier en de persoon van de verdachte, waarvan hij kennis heeft genomen.”
“Eveneens van oudsher heeft die strafrechter vervolgens geen verantwoordelijkheid voor en zeggenschap over de tenuitvoerlegging van die sanctietoemetingsbeslissing”, stipt Struijk aan. De concrete invulling van de sanctie ligt dus niet bij de strafrechter, maar bij uitvoeringsorganisaties en administratieve instanties onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid. “De tenuitvoerlegging is echter een essentieel sluitstuk van het sanctierecht”, vertelt Struijk. “De geloofwaardigheid en legitimiteit van opgelegde sancties staat of valt immers met een daadwerkelijke tenuitvoerlegging daarvan, maar bovenal ook op een doelmatige en humane wijze.”
Oplegging en tenuitvoerlegging
“Nu de tenuitvoerlegging rechtstreeks in het verlengde ligt van het rechterlijk oordeel over de opgelegde sanctie zou het ook omwille van de geloofwaardigheid als één geheel kunnen worden gezien”, betoogt Struijk. “In plaats echter van een gestroomlijnd geheel, is in mijn optiek sprake van afzonderlijke radartjes die slecht op elkaar zijn afgesteld, met systeemverstoringen tot gevolg.” Deze verstoringen maken volgens Struijk dat de wezenlijke elementen van maatwerk en effectiviteit van sanctionering onder druk staan en dat het steeds minder scherp is met welke doelbepaling een sanctie wordt opgelegd en welke grenzen dit stelt aan de tenuitvoerlegging daarvan.
Struijk betoogt dat de wijze van tenuitvoerlegging van een sanctie een steeds belangrijkere factor is geworden in de beslissing van rechters over de sanctietoemeting. Dat is opvallend aangezien strafoplegging en tenuitvoerlegging als gezegd traditioneel van elkaar zijn gescheiden. “Waar de wetgever nog onverminderd vasthoudt aan dat onderscheid tussen oplegging en tenuitvoerlegging, brokkelt dat in de rechtspraak af”, constateert Struijk. “De wijzigingen in wet- en regelgeving met betrekking tot de gevangenisstraf stapelen zich bijvoorbeeld in zo’n hoog tempo op en zijn van een zo’n wezenlijk belang dat de strafrechter die aan de voorkant bij diens straftoemetingskeuze niet meer helemaal lijkt te kunnen of te willen negeren.”
Struijk benadrukt dat de rechtspraak lijkt te worstelen met de vraag of en hoe gewijzigd tenuitvoerleggingsbeleid moet doorwerken op de sanctiebeslissing. Ze geeft daar in de oratie verschillende voorbeelden van en doet vervolgens niet alleen een beroep op de wetgever maar ook op de rechtspraak om de penologische doelen nader te doordenken vanuit de stroomlijning van oplegging en tenuitvoerlegging van sancties. Ze wijst daarbij onder meer “op de al langer bestaande maar recent wettelijk verankerde mogelijkheid voor de strafrechter om in de strafmotivering een advies over de tenuitvoerlegging te geven, zij het niet-bindend. Hierin zou een haakje kunnen worden gevonden om die rechter werkelijk uit te dagen zich nader uit te laten over het doel dat met de opgelegde sanctie wordt beoogd in relatie tot de tenuitvoerlegging.”
Overkoepelende visie vereist
“Met het voorgaande is een zorgwekkend beeld geschetst van de maatschappelijke en politieke hoge verwachtingen van de werking van het sanctierecht enerzijds en de daadwerkelijke invulling en werking daarvan anderszins”, concludeert Struijk. “Waar de legitimiteit, geloofwaardigheid en effectiviteit van sanctionerend overheidsoptreden vraagt om een gestroomlijnd geheel, ontbreekt dit in de praktijk. Dat ligt overigens niet aan die praktijk of de uitoefening daarvan, zelf.” Struijk pleit daarom voor de ontwikkeling van een overkoepelende en integrale visie op het sanctierecht: “een visie met oog voor de samenhang van de verschillende systematiek, niveaus en verantwoordelijkheden binnen het sanctierecht, verankerd in een stelsel dat werkbare kaders biedt voor alle bij de sanctietoepassing betrokken individuen, actoren en instanties”. Voor deze opgave zet Struijk zich bij de uitoefening van haar leerstoel ten volle in.
- Professor