Hold on … het voorlopig laatste btw-hoofdstuk over vooraftrek bij de holding

Al sinds begin jaren negentig van de vorige eeuw bestaat er onduidelijkheid over de btw-positie van de holdingmaatschappij. In 1991 oordeelde het Hof van Justitie in de zaak Polysar dat een holding die slechts aandelen houdt niet als btw-ondernemer kan worden aangemerkt. Het Hof van Justitie oordeelde tegelijkertijd ook dat dit anders ligt indien sprake is van inmenging in het beheer van haar deelnemingen (ook wel aangeduid als moeien). Het duurde nog tot 2018 tot in het arrest Marle Participations duidelijk werd wat moest worden verstaan onder inmenging in beheer/moeien.

Op 8 september jl. oordeelde het Hof van Justitie in de zaak W GmbH over het recht op aftrek van voorbelasting van een holding die managementdiensten tegen vergoeding verrichtte voor haar dochters (commanditaire vennootschappen). Een dergelijke holding is ondernemer voor de btw en kan de btw die verband houdt met haar belaste prestaties in aftrek brengen. Deze holding heeft bij derden diensten ingekocht die door de dochterondernemingen worden gebruikt. De diensten werden zonder vergoeding ingebracht in de dochterondernemingen. De dochterondernemingen verrichten zelf grotendeels vrijgestelde prestaties waardoor zij geen of nauwelijks recht op aftrek hebben. De holding brengt de btw op de ingekochte diensten als btw-ondernemer die belaste prestaties verricht in aftrek.

Volgens het Hof van Justitie heeft die aftrek ten onrechte plaatsgevonden. De ingekochte diensten houden namelijk geen verband met de managementactiviteiten of de algehele economische activiteit van W GmbH, maar houden verband met de activiteiten van de dochterondernemingen. De btw is dus niet aftrekbaar.

In deze situatie was het overduidelijk dat de ingekochte diensten betrekking hadden op de activiteiten van de dochterondernemingen. Wellicht was zelfs sprake van een gepland ‘opzetje’ om zo de btw op de gemaakte kosten in aftrek te kunnen brengen. In de praktijk doen zich regelmatig situaties voor waarin deze vraag aan de orde kan komen. Kosten die een holding maakt kunnen namelijk ook (deels) zien op activiteiten van de dochterondernemingen. Over de aftrek van btw op kosten gemaakt door een holding bestaan al regelmatig discussies. Mijn verwachting is dat deze zaak een aanleiding vormt voor de belastingautoriteiten om kritisch te kijken naar de btw-aftrek bij een holding. Dat is wat mij betreft terecht, zolang we de bijzondere positie van de holding, die per definitie ten dienste staat van het gehele concern, niet uit het oog verliezen. Het laatste woord zal over deze problematiek niet zijn gezegd. Dus hold on.

Professor
Meer informatie

Bekijk de pagina voor de masteropleiding Indirecte Belastingen

Vergelijk @count opleiding

  • @title

    • Tijdsduur: @duration
Vergelijk opleidingen