Spreken is zilver, zwijgen is goud. Dit spreekwoord wordt vaak gebruikt in omstandigheden waarin de voorkeur wordt gegeven aan zwijgen in plaats van spreken. Zo ook bij de geheimhoudingsplicht van hulpverleners; in principe is een hulpverlener verplicht te zwijgen over hetgeen een patiënt vertelt. Maar wat nu als de patiënt opbiecht illegale dingen te hebben gedaan? Is zwijgen dan nog steeds goud? Of verdient praten dan de voorkeur? Martin Buijsen, hoogleraar Gezondheidsrecht aan Erasmus School of Law, legt uit wanneer de geheimhoudingsplicht van hulpverleners doorbroken mag worden.
De kern van de geheimhoudingsplicht is dat hulpverleners verplicht zijn tot geheimhouding van alles wat hen ter kennis komt over hun cliënten. Dit kan informatie zijn die bovenkomt tijdens een onderzoek of gesprek, maar ook informatie die een hulpverlener ongevraagd hoort of ziet. De wetgever heeft de keuze gemaakt dat, in beginsel, de geheimhoudingsplicht van hulpverleners zwaarder weegt dan de opsporing van strafbare feiten. “De vertrouwelijkheid is een voorwaarde voor een onbelemmerde toegang tot gezondheidszorg”, vertelt Buijsen. “Stel dat een bankovervaller gewond raakt bij een roofoverval. Ook zo iemand heeft in onze samenleving recht op goede zorg. Daarvoor is nodig dat je in vrijheid kunt vertellen hoe een verwonding is ontstaan. Als zo’n overvaller moet vrezen dat een dokter die informatie doorspeelt aan de politie, is dat een belemmering om zorg te vragen”, aldus Buijsen.
Doorbreken van geheimhoudingsplicht
Maar wanneer mag een hulpverlener zijn of haar geheimhoudingsplicht doorbreken? “Soms móet het”, legt Buijsen uit. Hij geeft daarbij drie duidelijke scenario’s: “Bijvoorbeeld als er een uitbraak dreigt van een gevaarlijke infectieziekte. Of als een hulpverlener meewerkt aan levensbeëindiging op verzoek. Als de patiënt zelf toestemming geeft, mag een arts het beroepsgeheim ook doorbreken. Dat zijn de heldere categorieën.” Daarnaast is er de zogenoemde noodtoestand. “Daarvan is sprake als ernstige gezondheidsschade of beëindiging van het leven kan worden voorkomen”, vertelt Buijsen. Niet duidelijk is wanneer precies een hulpverlener zijn of haar geheimhoudingsplicht mag doorbreken. “Dat is een grijs gebied”, vervolgt Buijsen. “Die afweging is ontzettend ingewikkeld.”
Het ten onrechte doorbreken van de geheimhoudingsplicht door een hulpverlener vormt een zelfstandig strafbaar feit. Het te snel doorbreken kan ertoe leiden dat een hulpverlener zelf (tucht)rechtelijk wordt vervolgd of veroordeeld. Een geheimhoudingsplichtige beroepsbeoefenaar mag het geheim niet prijsgeven als in geval van noodtoestand het gevaar op een minder ingrijpende manier kan worden afgewend. Een hulpverlener kan tenslotte ook dreigen met doorbreking.
Discussie
De discussie over de geheimhoudingsplicht van hulpverlener wakkerde weer aan na de arrestatie van een verpleegkundige van het Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA) vorige maand. De man werd behandeld bij GGZ Drenthe, waar hij aangaf tijdens zijn baan als longverpleegkundige het leven van een twintigtal patiënten voortijdig had beëindigd gedurende de coronapandemie. GGZ Drenthe vatte dit zo serieus op dat het besloot de geheimhoudingsplicht te schenden en het verhaal te melden aan het WZA. De verpleegkundige in kwestie was al enige tijd niet meer actief in het ziekenhuis, maar werd na de melding officieel op non-actief gesteld.
Gerechtvaardigde doorbreking?
Buijsen geeft aan dat het hebben van kennis over strafbare feiten an sich geen geldige reden is voor de doorbreking van de geheimhoudingsplicht. Ook niet als dat de opsporing vergemakkelijkt. “Het gaat erom of er een ernstige dreiging is op gezondheidsschade die je kunt voorkomen”, legt de hoogleraar Gezondheidsrecht uit. “Dan is er een morele plicht.” “In het geval van deze verpleegkundige is die dreiging op beëindiging van levens vrij duidelijk. Het is goed te volgen dat hulpverleners zich genoodzaakt voelden de vertrouwelijkheid te doorbreken, om te voorkomen dat hij zijn gedrag zou herhalen.”
Dat de verpleegkundige al enige tijd niet meer actief was in het WZA maakt volgens Buijsen geen verschil in de zaak: “Zolang hij nog in dienst is, dreigt er gevaar, want het is voorstelbaar dat hij binnen afzienbare tijd weer aan de slag zou gaan met patiënten. Het wordt anders wanneer een verpleegkundige die al niet meer in het vak zit, jaren later in de behandelkamer zou vertellen dat hij ooit strafbare feiten beging. Dan is die directe dreiging er niet.”
- Professor
- Meer informatie
klik hier voor het Volkskrant artikel.