Lijnonderwijs

In het lijnonderwijs wordt expliciet aandacht besteed aan de ontwikkeling van (vakoverstijgende) competenties. De lijnen uit de bachelor zijn doorgezet in het mastercurriculum gericht op het toepassen van de kennis en vaardigheden in de praktijk en gerelateerd aan patiëntgebonden problematiek en aan de onderwerpen van de thema’s voor de coschappen.

In de lijn Consultvoering worden verschillende onderwijssituaties gecreëerd waarin studenten vaardigheden oefenen, afgestemd op het daaropvolgende coschap. Dit omvat het trainen van basale klinische vaardigheden (zoals venapunctie, knopen en hechten en blaaskatheterisatie), praktisch klinische vaardigheden (zoals anamnese, lichamelijk onderzoek, consultvoering), communicatieve vaardigheden (zoals complexe communicatie, gespreksvaardigheden) en klinisch redeneren. Studenten kunnen deze vaardigheden direct toepassen in het aansluitende coschap. In het volgende thema is er gelegenheid om de competenties bij te sturen en verder aan te scherpen.

De lijn Consultvoering komt in de verschillende thema’s voor de coschappen terug. De lijn bestaat uit een afgestemd geheel van Praktisch Klinische Vaardigheden (PKV en SkillsPlaza), Communicatie & Attitude (CA) en Klinisch Redeneren (KR). Er worden onderwijssituaties gecreëerd die een goede voorbereiding vormen op de consultvoering.

In de masterfase worden de vaardigheden op het gebied van anamnese en lichamelijk onderzoek verder verdiept. Studenten oefenen met statusvoering en het presenteren van een patiënt op de overdracht. Het PKV onderwijs in de master kent verschillende onderwijsvormen: Medisch technische lessen (MT) en Arts patiënten contacten (APC). In de MT bijeenkomsten wordt de techniek van het lichamelijk onderzoek op medestudenten geoefend. In de APC bijeenkomsten wordt een consult met een (simulatie)patiënt verricht. Er wordt een grote variatie van klinische situaties aangeboden, afgestemd op het daaropvolgende coschap.

 

 

 

In de lessen CA wordt aandacht besteed aan complexe communicatie, communicatievaardigheden en gesprekstechnieken. Studenten kunnen deze vaardigheden direct toepassen in het aansluitende coschap. In het volgende thema is er gelegenheid om de competenties bij te sturen en verder aan te scherpen.

In het SkillsPlaza oefenen de studenten de basale klinische vaardigheden: Venapunctie, Knopen & Hechten en Blaaskatheterisatie.

Voor het onderdeel Klinisch Redeneren zijn er diverse online patient cases ontwikkeld. Voorafgaand aan de onderwijsbijeenkomst werken studenten, binnen een tijdslimiet, realistische, niet-gestuurde casus met een toenemende mate van complexiteit uit. Studenten leren zo efficiënt en doelgericht te werken en beslissingen te nemen op basis van beperkte informatie. Het leereffect wordt verhoogd doordat ze fouten mogen maken in deze veilige leeromgeving.

In de lijn Academische vorming wordt nadruk gelegd op academische vorming door aandacht te besteden aan Evidence Based Medicine en medisch-ethische dilemma’s.

In de masterfase zijn er twee belangrijke onderdelen binnen de Academische vorming: Wetenschappelijke vorming en Beroepsgebonden academische vorming.

Daarnaast wordt er in deze lijn meer aandacht besteed aan het ontwikkelen van een aantal basale didactische competenties (didactische theoretische kennis en vaardigheden), die in EBM- en ethiekbijeenkomsten kunnen worden geoefend.

 

In het onderdeel Wetenschappelijke Vorming wordt structureel aandacht besteed aan de integratie van wetenschap en klinische praktijk. Studenten verzamelen tijdens de coschappen vragen en casuïstiek die ze na afloop, tijdens het daaropvolgende thema, bespreken in EBM-clubs. Hiervoor werken ze een eigen casus geheel uit of geven ze commentaar op een casus van een medestudent. Vanuit een kritische houding moeten studenten vraagstukken uit de kliniek kunnen doorgronden en beslissingen nemen die gegrond zijn op de beschikbare ‘evidence’. 

In het onderdeel Beroepsgebonden Academische Vorming verzamelen coassistenten ethische casuïstiek die ze dienen uit te werken of waarvan ze de uitwerking van medestudenten van commentaar voorzien. Tijdens het oudste coschap maakt de student een laatste EBM- en een laatste ethiekcasus, die als eindwerk beoordeeld worden.

In de lijn Samenwerken voor Optimale Zorg en Preventie (SOZP) wordt aandacht besteed aan preventie, een populatiegerichte benadering van ziekte en gezondheid en aan de veiligheid, kwaliteit en doelmatigheid van patiëntgerichte zorg. Daarbij is effectieve samenwerking in de zorg essentieel, tussen artsen onderling, tussen artsen en andere zorgverleners en tussen artsen en de patiënt en zijn/haar familie en omgeving.

De lijn SOZP omvat twee sublijnen, ‘Samenwerken en Veiligheid’ en ‘Zorgvisie en Preventie’, die aansluiten op het onderwijs in de bachelor en de student de gelegenheid bieden zich te bekwamen in de competenties passend bij de rol van samenwerker, organisator en gezondheidsbevorderaar.

De studenten worden getraind in (interprofessioneel) samenwerken, shared-decision making en bevorderen van de patiëntveiligheid. Zo zijn er opdrachten voor een verwonder- en verbeterplan en voor het volgen van patiënten tijdens de opname en de maanden na ontslag, is er vaardigheidsonderwijs over de principes van Crew Resource Management, family and patient centered care en shared-decision making en is er een interprofessionele scenariotraining met verpleegkundestudenten. De lijn wordt afgesloten met een beoordeling van de vaardigheden op het gebied van (interprofessioneel) samenwerking in een scenario.

Binnen het aandachtsgebied ‘Samenwerken en veiligheid’ worden studenten getraind in (interprofessioneel) samenwerken, shared-decision making en het bevorderen van de patiëntveiligheid. Er zijn opdrachten voor het volgen van patiënten tijdens de opname en de maanden na ontslag, er is vaardigheidsonderwijs over de principes van Crew Resource Management, family and patient-centered care en shared-decision making en is er een interprofessionele scenariotraining met studenten Verpleegkunde.

Op het gebied van ‘Zorgvisie en Preventie’ zijn er onder andere opdrachten ontwikkeld over de coassistent als werknemer, de beoordeling van het arbeidsvermogen van de patiënt en onbegrepen lichamelijke klachten. Er wordt in kleinschalig onderwijs aandacht besteed aan kostenbewustzijn, dilemma’s bij dure behandelingen en leefstijlverandering in diverse contexten. Ook wordt er aandacht besteed aan ‘shadowing’ van de patiënt om meer vanuit patiëntperspectief te leren kijken. De nieuwe opdracht ‘Patiënt volgen’ gaat in op de longitudinale aspecten van de geneeskunde. Studenten volgen 2 patiënten geruime tijd na ontslag uit ziekenhuis. Aan de hand interviews met de patiënt, familie en huisarts brengen studenten de fysieke, psychische en sociale gevolgen van de ziekte in kaart, m.a.w.: “Wat is de impact op de patiënt, partner, gezin, werk?” Daarnaast wordt gevraagd of ze advies kunnen geven over de verbetering van de zorgprocessen die in het beloop hebben plaatsgevonden.

De lijn Professionele Ontwikkeling richt zich op de vakoverstijgende CanMEDS-rollen en heeft als doel  studenten te laten reflecteren op hun ontwikkeling van student tot arts, het leren van eigen ervaringen en die van medecoassistenten in intervisiesessies, en het trainen van vaardigheden die tijdens de coschappen nodig zijn.

Door te reflecteren op eigen leermomenten worden studenten gestimuleerd na te denken over hun competentieontwikkeling. Intervisie is een methode om samen met anderen ervaringen uit het coschap op een praktische en systematische manier te analyseren. Die analyse leidt tot oplossingen, alternatieven en adviezen.

Gedurende de coschappen maken studenten een portfolio. Het portfolio is een verzameling documenten die zich richten op de ontwikkeling van student tot arts, waarin een student beschrijft wat hij/zij kan en hoe hij/zij zichzelf verder wil ontwikkelen. Het is een instrument om de student meer bewust te laten zijn van wat hij/zij leert, daar op een systematische manier op te reflecteren en verantwoordelijkheid te nemen voor zijn/haar eigen leerproces. De eigen persoonlijke leerdoelen staan hierin centraal en hebben betrekking op de discipline-overstijgende CanMEDS rollen (alle rollen behalve de Medisch Deskundige).

Binnen Professionele Ontwikkeling krijgen studenten tijdens de gehele masterfase begeleiding bij de persoonlijke ontwikkeling door een “coachende mentor”. De voornaamste rol van de mentor is om de student te steunen bij die ontwikkeling en deze kritisch naar zichzelf te laten kijken. De mentor is iemand bij wie de student terecht kan als hij iets in vertrouwen wil bespreken. Mocht het nodig zijn dan kan de mentor de student naar de juiste personen doorverwijzen. Tijdens de masterfase heeft de student tenminste tweemaal een individueel gesprek met de vaste mentor. De mentor gaat coachend te werk. Dat wil zeggen dat de mentor de student begeleidt bij het vergroten van zelfinzicht, de student aanmoedigt om persoonlijke leerdoelen te formuleren en de student stimuleert om actie te ondernemen om zijn/haar eigen doelen te bereiken.

De student formuleert dus steeds zelf persoonlijke leerdoelen om een goede arts te worden. Om studenten daarbij op weg te helpen wordt in het mentoraat gewerkt met intervisiebijeenkomsten, een individueel mentorgesprek en een portfolio. De student is uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor het behalen van zijn/haar persoonlijke leerdoelen door actie te ondernemen.

Compare @count study programme

  • @title

    • Duration: @duration
Compare study programmes