Dit jaar opende Oncode, een virtueel kankerinstituut waar topwetenschappers hun krachten bundelen om de oncologie te verbeteren. Hun budget: 120 miljoen. Het doel: kanker oplossen wereldwijd. Een prachtig doel, maar in de media kon het instituut toch rekenen op kritiek.
TEKST: Pauline Bijster
FOTO JOOST GRIBNAU: © Antim Photography
FOTO HANNEKE TAKKENBERG: © Ramona Deckers
Er zouden te weinig vrouwelijke wetenschappers aangesloten zijn en te veel ‘60+ mannen’, bijeengebracht via vriendjespolitiek. Op de website claimt Oncode dat het juist over diversiteit gaat: kanker manifesteert zich in ieder lichaam anders. Steeds meer wordt er in de wetenschap rekening gehouden met verschillen in sekse en etniciteit, bijvoorbeeld omdat ziektes zich in het ene lichaam anders gedragen dan in het andere. Hoe verhouden deze zaken zich tot elkaar?
Professor Joost Gribnau is biochemicus en leidt een onderzoeksgroep aan het Erasmus MC, afdeling Voortplanting en Ontwikkeling. Tevens staat hij aan het hoofd van een onderzoeksgroep binnen Oncode. Professor Hanneke Takkenberg is bijzonder hoogleraar Klinische besliskunde in cardio-thoracale interventies aan het Erasmus MC en zet zich al haar hele wetenschappelijk loopbaan in voor vrouwen en gelijkheid. De afgelopen drie jaar was ze de Chief Diversity Officer van de Erasmus Universiteit. Onlangs ontving ze de Els Borst oeuvreprijs. Gribnau en Takkenberg in gesprek over het belang van gelijkheid en diversiteit in de wetenschap, zowel onder onderzoekers als in onderzoek zelf.
Joost Gribnau, wat doet u precies bij Oncode? JG:
‘Mijn onderzoek gaat over man-vrouw verschillen. Op moleculair gebied bestaat er een belangrijk verschil tussen mannen en vrouwen – de een heeft y en x, de ander twee x – dat chromosomale verschil en de gevolgen daarvan zijn relevant als je kanker onderzoekt. Bij Oncode ben ik misschien een beetje een vreemde eend in de bijt. Maar ze hebben mij gevraagd om mijn CV en visie op kankeronderzoek in te dienen. Ze hebben een selectie gemaakt uit veel inzendingen, daar zat ik bij. Wij doen onderzoek aan epigenetica (het vakgebied dat zich bezighoudt met hoe genen aan- en uitgezet worden) en waren net bezig met baarmoederhalskanker- en darmkankeronderzoek. De uitnodiging van Oncode kwam precies op het juiste moment, door dit multidisciplinaire instituut kan ik mijn netwerk uitbreiden en kunnen we samenwerkingen aangaan.’
Wat is het nut van een instituut zoals Oncode? JG:
‘De laatste jaren zijn er veel bezuinigingsslagen geweest, met name op fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. We hebben daar last van. In mijn laboratorium werkt bijna niemand meer aan fundamenteel onderzoek (door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek naar de basismechanismen in de moleculaire en celbiologie). Terwijl dat juist nodig is als we kanker willen oplossen.
We missen in Nederland langetermijninvesteringen. Het is mooi dat het KWF nu zegt: dit is belangrijk, hier moeten we in investeren. Het mooie aan het instituut is dus dat er weer geld beschikbaar komt voor fundamenteel- en lange termijn kanker onderzoek.’
Bent u het eens met de kritiek die in de krant heeft gestaan op het instituut?
JG: ‘Ik denk dat er vanaf het begin niet duidelijk was op grond waarvan bepaalde selecties zijn gemaakt. Zijn mensen bij Oncode gehaald op basis van excellentie of op basis van vriendjespolitiek? Doordat dit proces niet transparant was, is er veel kritiek ontstaan. Verder geloof ik dat veel doorbraken in de fundamentele wetenschap uit een laboratorium komen, niet uit netwerken. Er moet wel ruimte en geld overblijven voor individuele onderzoekers. Aan de andere kant is zo’n netwerk wel degelijk heel belangrijk. Communicatie tussen onderzoekers en tussen instituten kan ervoor zorgen dat het onderzoeksproces en de translatie naar toepassingen versneld worden, dingen niet dubbel worden gedaan, maar ook dat kennis niet onbenut blijft.’
En Hanneke Takkenberg, stoot een dergelijke oneerlijke man/vrouw verdeling (vijf mannen in de supervisory board, geen vrouwen) u als Chief Diversity Officer tegen de borst?
HT: ‘Mijn doel als Chief Diversity Oficer, en ook als lid van de vrouwennetwerken hiervoor, is altijd geweest: een inclusieve, academische gemeenschap creëren waarin iedereen zichzelf kan zijn en gelijke kansen ervaart. Het is belangrijk dat mensen wetenschap kunnen bedrijven of onderwijs kunnen geven vanuit hun eigen kracht. We weten ook dat als je een diversiteit aan perspectieven hebt in een team, dit tot betere resultaten leidt, meer innovatie enzovoort. Hiernaast is het heel belangrijk om in onderzoek verschillen tussen mensen mee te nemen: om uiteindelijk alle patiënten, ongeacht van welk geslacht ze zijn of waar ze vandaan komen, de beste zorg te kunnen bieden.’
Herkent u dat laatste, Joost Gribnau?
JG: ‘Op mijn onderzoeksgebied werden bijna alle onderzoeken altijd gedaan op mannen. Embryonale stamcellen van mannen en vrouwen gedragen zich bijvoorbeeld anders, en er is om bepaalde praktische redenen altijd gekozen het onderzoek te focussen op mannelijke embryonale stamcellen. Er is nog een grote inhaalslag nodig.’
HT: ‘Ik ken ook een voorbeeld uit de praktijk: wij opereren patiënten met een verwijde aorta – zowel mannen als vrouwen. Er wordt nooit onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen, maar mannen- en vrouwenlichamen verschillen wel degelijk, alleen al in grootte. Ander voorbeeld: bepaalde groepen mensen uit ZuidOost Azie hebben soms meer agressieve vormen van verhoogd cholesterol. Dat soort dingen wil je meenemen in onderzoek en de behandeling van patiënten. Nu begint men wel hiernaar te kijken.’
JG: ‘Tot op heden is het over het hoofd gezien, maar eindelijk wordt ingezien dat we daar iets mee moeten.’
HT: ‘Onder sommige specialisten vind ik nog steeds wel veel weerstand hoor: “daar komen ze weer met die vrouwen.” Ze beseffen niet dat als we mannen en vrouwen op één hoop blijven gooien, we een hoop goede prognoses mislopen. De weerstand verbaast me altijd. Het is niet “een vrouwendingetje”, het gaat erom dat we álle patiënten beter kunnen behandelen. Daar hebben zowel mannelijke als vrouwelijke patiënten baat bij’
Kon u zich vinden in de kritiek op Oncode, Hanneke Takkenberg?
HT: ‘Ik ben ook voorzitter van ’het LNVH, het landelijk netwerk van vrouwelijke hoogleraren, ook wij schreven een kritische brief naar het NRC. Sindsdien zijn er wel stimuleringsgelden voor jonge vrouwelijke wetenschappers beschikbaar gesteld binnen Oncode. Misschien was de mediahype daar goed voor, dat mensen toch zijn gaan denken: daar moeten we iets mee.’
JG: ‘De verdeling bij Oncode – 7 vrouwen tegenover 43 mannen geloof ik – is niet bepaald gelijk. Dat het ook ‘oudere’ mannen zijn, heeft misschien te maken met het feit dat het vijftien jaar heeft geduurd om het instituut op te richten. Ze waren wel wat jonger toen ze ermee begonnen. Het instituut heeft wel geluisterd naar de kritiek: de supervisory board die eerst bestond uit vijf oudere mannen, is inmiddels vervangen door een board waarin twee vrouwen zitting hebben. En er is net een call geopend voor veertien nieuwe vrouwelijke onderzoekers. Ik denk dat ze een valse start hebben gehad, het was niet handig. Iets meer transparantie over de selectie was handiger geweest.’
HT: ‘Als je een call opent enkel voor vrouwelijke onderzoekers, krijg je wel eens de opmerking “dan is het niet eerlijk voor mannen”. Ik denk als we naar gelijkheid toe willen, dat we dat op de koop toe moeten nemen. Nederland loopt achter op het gebied van man-vrouwverdeling, niet alleen in de wetenschap, ook in het bedrijfsleven. Niet alleen de Amerikanen maar ook de andere EU lidstaten hebben een voorsprong als het gaat om vrouwen op de arbeidsmarkt.’
JG: ‘Ik ben jaren onderdeel geweest van een selectiecommissie van persoonsgebonden grants, bij de selectie was het nooit een issue omdat de verhouding altijd rond de 50-50 lag. Ik denk dus dat het wel mogelijk is en dat het, met de generatie die gaat komen, vanzelf gelijk trekt. Op excellentie komen vrouwen tegenwoordig steeds vaker naar boven. Ik ben dus positief over de toekomst.’
HT: ‘Ik denk niet dat vrouwen echt oververtegenwoordigd zullen raken. Streven naar een gelijke verhouding met minimaal 30% vrouwen of mannen in onderzoeksgroepen blijft een uitdaging zolang de oude garde nog in de machtspositie zit.’