Er is veel kritiek op de concurrentiestrijd die op universiteiten woedt voor beurzen, aanstellingen en promoties. Drie ervaringsdeskundigen van de EUR belichten de wetenschappelijke competitie. ‘Het is heel vervelend als een onderzoekscarrière niet lukt, maar nóg meer investeren door de universiteit in jou is niet het antwoord.’
TEKST: Inge Janse
FOTO’S: © Monique Bröring
Dit is het verhaal van Pauwke Berkers. Maar eigenlijk is dit het verhaal van vele, veelal jonge onderzoekers op de Erasmus Universiteit.
Berkers’ verhaal is – op een eigen manier – namelijk exemplarisch voor de strijd die er woedt bij en tussen onderzoekers. Nee, niet fysiek, vrees niet. De te vechten oorlog gaat over beurzen. Want beurzen betekenen geld, geld betekent vrijheid om onderzoek uit te voeren, en onderzoek betekent legitimatie van je status als onderzoeker, inclusief uitzicht op vaste contracten en promoties.
Pauwke Berkers dus. Hij studeerde ooit sociologie in Tilburg, promoveerde in 2009 op onderzoek naar etnische scheidslijnen in het literaire veld bij de Erasmus Universiteit, en werd assistant professor. Op eigen aandringen startte hij in 2015 met een driejarig tenure track, een programma om talenten vast te houden en – idealiter – door te laten stromen naar de functie van universitair hoofddocent. Na drie jaar buffelen (inclusief veel beursaanvragen en vaker ‘ja’ dan ‘nee’ zeggen op onderzoeksverzoeken) was de commissie loopbaanbeleid positief over zijn vorderingen. Sindsdien is hij Associate Professor sociology of arts and culture, met speciale aandacht voor sociale ongelijkheid in kunst & cultuur. Jazeker, dat klinkt allemaal prachtig.
Gerommel in de marge
Wie inzoomt op wat dit voor Berkers behelst, ziet dat het pad richting de toekomst vol kuilen, drempels en doodlopende sporen zit. De socioloog legt uit dat voor een academische toekomst de nadruk vrij eenzijdig op onderzoek ligt. Maar ja. In Nederland geef je als associate professor 60 procent van je tijd les, waardoor je nog maar zo’n twee dagen over hebt voor onderzoek. Gechargeerd gezegd: dat is eerder een beetje in de marge rommelen dan echt fundamenteel werk verzetten. Berkers, lachend: ‘Of je moet gewoon al je weekenden voor onderzoek inzetten.’ En dus doet hij regelmatig beursaanvragen. Want met dat geld kan Berkers anderen inhuren die zijn onderwijstaken overnemen, zodat hij meer tijd aan onderzoek kan besteden. Ook is dat geld nodig om bijvoorbeeld databestanden te kopen of dataanalisten in te huren. ‘Vooral dat laatste vind ik heel belangrijk. Ik wil graag jonge onderzoekers een kans geven op een toffe promotie of postdoc-positie die normaal betaalt, zodat ze niet op een houtje hoeven te bijten om verder te komen in de academische wereld.’
Hij mocht niet eens op gesprek komen
En daar begint de tragiek van de situatie. Ironisch omschrijft Berkers’ zich als ‘één van de losers’ die zijn veni- en vidi-aanvragen (twee van de belangrijkste beurzen voor jonge onderzoekers, zie kader) niet gehonoreerd zag worden. Waarom zijn aanvragen buiten de boot vallen, vindt Berkers moeilijk in te schatten. Bij zijn eerste vidi-aanvraag kreeg hij bijvoorbeeld drie keer een A, wat (op de schaal van A+ tot F) zeer goed is. Toch mocht hij niet eens op gesprek komen voor een vervolgronde. En terwijl zijn tweede vidi-aanvraag beter was dan de eerste, kreeg deze een lagere rating. Wel ontving Berkers van de EUR een beurs van 150 duizend euro (de zogeheten EUR Fellowship), waardoor hij toch een deel van zijn Vidi-onderzoek kan uitvoeren.
Voor de goede orde: hij vindt absoluut niet dat er sprake is van willekeur. ‘De mensen die de beurzen krijgen, zijn echt heel goede onderzoekers.’ Niettemin trekt het systeem een zware wissel op zowel de mens als de universitaire machine. ‘Een aanvraag realiseren vraagt een aan het perfectionistische grenzende voorbereiding. Je moet een enorme controlfreak zijn en alles in de gaten houden. Het neigt soms naar het ongezonde hoe intens mensen hiermee bezig zijn. En dat kan weer ten koste gaan van andere zaken, zoals het onderwijs dat zij geven.’ Hij ziet die laatste observatie bevestigd door Elseviers jaarlijkse beoordeling van het academisch onderwijs. EURfaculteiten waar de focus vooral op onderzoek ligt, scoren relatief laag. ‘Zijn’ Erasmus School of History, Culture and Communication, dat ondanks alle onderzoeksambities van de EUR ook investeerde in kleinschalig onderwijs en een levendig onderwijsklimaat, valt juist positief op.
Jonge promovendi gaan twijfelen
Rest de vraag: hoe kan het beter? ‘Ik heb een gemengd gevoel bij de ratrace naar beurzen. Aan de ene kant is het goed dat mensen aanvragen kunnen indienen, want NWO doet echt haar best om het geld eerlijk en objectief te verdelen. Bovendien: een beetje competitie is goed.’ Maar aan de andere kant komen er ook veel negatieve aspecten bij kijken. ‘Bij jonge promovendi kan de twijfel erin schieten: moet ik deze strijd wel willen strijden, en wil ik wel in zo’n wereld terechtkomen? Terwijl zij juist fucking vet onderzoek zouden moeten willen doen, met zoveel mogelijk impact.’ Berkers spreekt zijn collega’s daarom graag moed in met een citaat van Harry Mulisch. ‘Het rijtje van de schrijvers die de Nobelprijs hebben gekregen is mooi, maar het rijtje van de schrijvers die de prijs níét hebben gekregen is nog mooier.’
Dit is ook het verhaal van Pursey Heugens
Pursey Heugens is hoogleraar organisatietheorie en dean of research bij RSM en wetenschappelijk directeur van Erasmus Research Institute of Management. Bij de grote RSM-faculteit ziet hij veel jonge onderzoekers verschijnen en schijnen – of verdwijnen. Héél veel. Daar is hij niet per se een tegenstander van. Natuurlijk, Heugens onderkent de nadelen. ‘Sommige mensen hebben het gevoel dat ze in een genadeloze en gewetenloze competitie verzeild zijn geraakt. De gevolgen, zoals werkdruk, burn-outs en depressies, zijn verschrikkelijk, die gun ik niemand.’ Maar, benadrukt hij: ‘Heb je het geluk dat je met talent bent geboren én verwerf je de juiste skills, dan ervaar je onderzoek niet als een ratrace, maar als een competitie waar je graag aan meedoet. Dan is wetenschap het mooiste vak dat er is.’
Juist dat verschil tussen ‘ratrace’ en ‘het mooiste vak’ is volgens Heugens noodzakelijk als sorteermechanisme om – zeer zwart-wit gesteld – kaf van koren te scheiden. ‘Je wilt mensen met het meeste talent het ruimst belonen, zowel met kansen als financieel. Maar je kunt niet iedereen een baan aan de universiteit geven. Daar is een sorteerbak voor nodig, en dat is die competitie.’ Met de nodige voorzichtigheid (‘ik ben geen houwdegen’) stelt Heugens daarom dat wie niet kan meekomen op de universiteit, zich moet afvragen of hij of zij daar wel wil werken. ‘Je kunt je ook richten op lesgeven, zoals op een hbo of als wetenschappelijk docent. Het is heel vervelend als een onderzoekscarrière niet lukt, maar nóg meer investeren door de universiteit in jou is niet het antwoord.’ Een belangrijk onderdeel van de sorteerbak vormt het tenure track-mechanisme, dat gebruikt wordt door de grote faculteiten van de EUR zoals Erasmus School of Economics en Rotterdam School of Management. Kom je succesvol door deze vijf jaar heen, dan volgt vaak een vaste aanstelling als universitair hoofddocent, met – wie weet – uitzicht op een volledig hoogleraarschap. ‘Is het je na vijf jaar nog niet gelukt om je te bewijzen, dan nemen we afscheid van je. De mensen die dat overleven, zien de wetenschap als iets moois. Het zijn vooral de mensen die überhaupt moeite hebben om een tenure track-aanstelling te krijgen, die de wetenschappelijke competitie als ratrace ervaren.”
Strenger selecteren aan de poort
Niettemin bestempelt Heugens de tenure track-sorteerbak als ‘het minst slechte systeem’. Zo maken vrouwen en culturele minderheden minder kans, want zij publiceren minder, en dat verkleint de kans op toegang. Ook mensen die tijdens hun tenure track life changing events meemaken, zoals een zwangerschap, ziekte of burn-out, worden benadeeld, omdat ze nog steeds in dezelfde periode van vijf jaar aan de eisen van het programma moeten voldoen. Daarnaast zit er volgens Heugens een groot probleem in het selectiebeleid van de universiteit. ‘Mensen aannemen die niet over de juiste skills beschikken, dat is geen kansen bieden, dat is wreed. Je zorgt ervoor dat mensen vijf jaar in de stress zitten. Is iemand niet geschikt? Bied dan een contractvorm aan die eerlijker is, zoals een postdoc-positie.’ Momenteel krijgt 35 à 45 procent van de tenure trackers achteraf een vaste aanstelling. Oftewel: meer dan de helft valt alsnog af. ‘We moeten veel strenger selecteren aan de poort.’
Aanstormende tenure trackers zouden zich bovendien beter kunnen voorbereiden. ‘Onderzoeken is een professie. Leer dat vak. Zie jezelf tijdens je promotie niet als junior onderzoeker, maar als student. Investeer elke minuut in je skills, stel je promotie zo lang mogelijk uit om zoveel mogelijk publicaties én sociaal kapitaal te verwerven. Doe je dat niet, dan word je overvallen door de criteria. Gevoelens van machteloosheid zie je vooral bij mensen die imperfect hun professie hebben geleerd.’
Stop met die angstcultuur
Ook Maite Houwing, over wie je – als promovenda bij Erasmus MC – kunt denken dat zij zich midden in de ratrace bevindt, spreekt relativerende woorden. ‘We moeten stoppen met het in stand houden van verhalen over hoe heftig de concurrentiestrijd is. Door die verhalen te vertellen, ontstaat er een enorme angstcultuur. Wees gewoon jezelf.’ Niet dat zij het probleem ontkent trouwens. Samen met collega’s organiseerde Houwing begin februari een symposium over stress onder geneeskundestudenten en -promovendi. Want juist het domein waar al vanaf de middelbare school tot het einde van specialisatie veel druk heerst (variërend van ‘kom ik door de selectie?’ tot ‘hoe vind ik ooit een opleidingsplaats?’), is ook de plek bij uitstek waar geen hulp wordt gezocht. ‘Je bent of wordt opgeleid om voor anderen te zorgen,’ verklaart Houwing. ‘Dan is het moeilijk om hulp te zoeken voor jezelf bij collega’s. Wat als zij denken dat je nog niet eens voor jezelf kunt zorgen?’
Het gevolg, zo blijkt uit meerdere onderzoeken: een veel hoger aantal depressies en gedachten over zelfmoord onder geneeskundestudenten dan in andere opleidingen. ‘Het symposium ging erover studenten zich ervan bewust te maken dat zij er niet alleen voor staan en dat heel veel anderen ook die stress en druk ervaren. Zo willen wij dit onderwerp uit de taboesfeer halen.’