Als private bedrijven slechte en te dure producten leveren, gaan ze failliet. Behalve in het bankwezen. Dan worden ze gered door de overheid. Alleen al om deze reden is het verwijt van vakbonden dat Minister Dijsselbloem zich niet met de loonvorming in de sector moet bemoeien onterecht.
Het staat nu wel vast dat medewerkers in de financiële sector te veel verdienen, achterhoedegevechten van belangenbehartigers daargelaten. De ontsporing begon aan het einde van de jaren tachtig, niet toevallig gelijktijdig met de afschaffing van het structuurbeleid door Dijsselbloems verre voorganger Ruding. De visie van de toenmalige regering was dat onze banken mee moesten kunnen doen met de grote jongens in Europa en dat beperkingen op fusies en overnames in de financiële sector - zoals vastgelegd in het structuurbeleid - niet meer passend waren.
We hebben het geweten. In de jaren daarna heeft de financiële sector een gedaantewisseling ondergaan: banken en verzekeraars klonterden samen in grote financiële conglomeraten, gingen op avontuur in het buitenland, speculeerden met onroerend goed en brachten woekerpolissen en aflossingsvrije hypotheken aan de man.
Hoog opgeleide en duur betaalde creatieve geesten deden er alles aan om zowel de sector als de producten zo complex mogelijk te maken, zodat toezichthouders en klanten weinig inzicht in de risico’s kregen en de financiële instellingen ongestoord konden doorgroeien. En de toezichthouder glom van trots bij het aanschouwen van zo’n dynamische sector.
Het is onduidelijk welke toegevoegde waarde al deze activiteiten voor de Nederlandse economie hebben gehad. Maar het is evident dat bankmedewerkers van de groei en bloei van de sector profiteerden. Het groeidenken vierde immers ook in de salariëring hoogtij. De overheid en de huizenbezitters zitten nu met de kater, maar de loonvoorsprong die bankmedewerkers in de afgelopen decennia hebben opgebouwd is nog intact. Het is terecht dat Dijsselbloem hier de aandacht op vestigt.
Het enige verwijt dat je Dijsselbloem zou kunnen maken is dat hij onvolledig is. Bij een visie op loonvorming hoort immers ook een visie op het toekomstige bankenlandschap in Nederland. De discussies over de loonvorming en de nationalisatie van SNS laten wel zien dat die toekomstvisie op de financiële sector er snel moet komen.
Een visie die zou passen bij Dijsselbloems opmerkingen is dat bankieren een belangrijke maatschappelijke taak is waarvoor uiteindelijk de overheid garant staat. Dan ligt het voor de hand dat de overheid een sterke vinger in de pap heeft bij het bepalen van de activiteiten van banken. Dan ligt het ook voor de hand om het beloningsniveau in de financiële sector te spiegelen aan de publieke sector. Net zoals onderwijzers, agenten en medewerkers in de zorg hebben bankmedewerkers een publieke taak en opereren ze onder een publiek vangnet. Een groot beloningsverschil voor medewerkers met dezelfde kwaliteiten is dan niet te rechtvaardigen.
Een gelijkschakeling tussen bankpersoneel en andere medewerkers in de (semi-)publieke sector heeft niet alleen met een rechtvaardige verdeling van de economische pijn te maken, maar is ook broodnodig om de sector weer gezond te maken. Banken hebben sterkere kapitaalbuffers nodig en moeten de kredietverlening aan het bedrijfsleven op gang houden tegen zo laag mogelijke tarieven. Deze doelstellingen kunnen beter worden verenigd wanneer er veel scherper in de kosten wordt gesneden.
Aangezien de financiële sector zeer arbeidsintensief is gaat het hierbij vooral om de loonkosten. Tot nu toe heeft de sector de loonsom omlaag proberen te brengen met reorganisaties en banenverlies, waarbij de overgebleven werknemers in hun gouden kooi konden blijven zitten. Maar dit is niet genoeg. Ook doet een nullijn voor zittend bankpersoneel in de huidige recessie te weinig om de loonvoorsprong af te bouwen. De lonen in het bankwezen zullen dus echt naar beneden moeten. En waarom zou dat niet kunnen? Als we de Grieken vragen om hun ambtenarensalarissen met 15% te verlagen, dan moeten we dat toch ook kunnen vragen van onze banken?
- CV
Ivo Arnold is opleidingsdirecteur, plaatsvervangend decaan en deeltijdhoogleraar economisch onderwijs aan de Erasmus School of Economics. Tevens is hij hoogleraar monetaire economie aan Nyenrode Business Universiteit. Hij vervulde bij Nyenrode achtereenvolgens de functies van PhD director, programme director van het executive MBA en voorzitter van de vakgroep Finance. Arnold heeft daarnaast een ruime onderwijservaring. Hij wordt vaak geraadpleegd om zijn visie te geven op monetair economische onderwerpen.
- Meer informatie
Deze opiniebijdrage is op 13 februari 2013 in het Nederlands Dagblad. Klik hier voor het nieuwsbericht.