Tientallen jaren lang werd het eerstejaarsonderwijs van de Geschiedenisopleiding aan de Erasmus Universiteit geopend met een cursus die in de loop der jaren verschillende namen heeft gehad, maar neerkwam op een inleiding in de Westerse geschiedenis vanaf 1750. Deze cursus werd gegeven door Dick van Lente en Bert Altena. Zij schreven daarvoor zelf een handboek: Vrijheid en Rede, omdat zij de economische, politieke en culturele aspecten van de geschiedenis geïntegreerd wilden benaderen. De studenten vonden de cursus moeilijk, want Bert en Dick stelden eisen, maar tot in de doctoraal-, later de MA-scriptie werd het werk geregeld aangehaald. Dick en Bert werden op handen gedragen voor dat onderwijs, maar ook omdat zij studenten die net begonnen, de weg wezen in de Universiteit. Natuurlijk gaf Bert veel meer onderwijs, ook voor ouderejaars, bijvoorbeeld over de geschiedenis van Oost-Europa, met name Polen. Als een werkelijk erudiet man, las hij voor zo’n cursus niet slechts enige Engels- of Duitstalige boeken, maar leerde hij ook Pools op een voldoende niveau om de literatuur te kunnen volgen. Door studenten en oud-studenten zal hij ondanks dat vooral worden herinnerd voor zijn cursus samen met Dick. Vreemd genoeg werden de beide heren vaak door elkaar gehaald. Het overkwam mij enige weken terug nog dat ik een oud-student tegenkwam die vertelde over de eerstejaarscursus van Dick Altena en Bert van Lente. Toch zijn zij heel verschillend: Bert was stevig, had een baard zoals die in de jaren 70 werden gedragen en was altijd uitbundig; Dick is bedachtzaam, lang en bij het magere af.
Dit voorjaar hadden Bert, Dick en ik een bijeenkomst om het te hebben over het afscheid van Dick die met pensioen zou gaan. Samen wilden Bert en Dick na Dicks pensioen Vrijheid en Rede herzien en het werk dat eindigde met de val van de Muur in 1989, doortrekken tot de huidige tijd. Het afscheid van Dick moest daarom gepaard gaan met een congresje over de vraag hoe de Westerse wereld sinds 1989 is veranderd en vooral ook, hoe de invloed van de rest van de wereld op ons deel van de wereld van steeds groter belang werd. Bij deze bespreking klaagde Bert over een wondje aan zijn voet dat maar niet over ging en omdat we wisten dat hij diabeticus was begrepen we hoe gevaarlijk dit kon zijn. Bert mopperde op zo’n moment even, maar dat duurde nooit lang. Ook toen van de zomer bleek dat dit plekje zodanig uit de hand liep, dat zijn onderbeen geamputeerd moest worden, bleef Bert optimistisch. ‘Ja, het is niet leuk, maar met een kunstbeen kan je goed leven en de revalidatie is minder moeilijk dan na een gecompliceerde breuk. We moeten alleen de auto inwisselen voor een automaat,’ zo hoor ik hem nog betogen. Na het zo een minuutje over zichzelf te hebben gehad, ging het weer over boeken, de politiek, het nieuws en al het andere dat het leven de moeite waar maakt. Toen bleek dat hij nog veel meer onder zijn leden had en de artsen hem begin september moesten vertellen dat zijn leven ten einde liep, leek het net of dit niet tot hem doordrong. Hij wilde er niet aan.
Als ik aan Bert denk, denk ik aan een uitbundige, levenslustige man. Weliswaar had hij over van alles en nog wat uitgesproken opvattingen, maar zijn humor relativeerde ook die opvattingen. Als anarchist en historicus van het anarchisme en de arbeidersbeweging had hij speciale belangstelling voor personen als Domela Nieuwenhuis en Multatuli, maar vooral voor betrekkelijk onbekende arbeidersleiders, zoals A.J. Lansen en Piet Honig. In zijn studententijd – toen iedereen zo’n beetje Marxist was – schijnt hij vrij dogmatische anarchistische opvattingen te hebben verkondigd, maar in de loop der jaren heeft zijn alles relativerende humor en zijn belangstelling voor mensen, ook als die heel andere opvattingen hadden, het daarvan gewonnen. Die humor was niet alleen maar gein, maar ook een uiting van respect voor zijn medemens. Typerend vond ik het altijd dat hij en Prof. A.Th. Van Deursen – zijn promotor – altijd goede vrienden zijn gebleven. Van Deursen – de man die op zijn oude dag van Bloemendaal naar Katwijk verhuisde omdat de fusie van de Protestantse kerken hem in Bloemendaal kerkelijk dakloos maakte aangezien daar alleen meer liberale stromingen overbleven, en Bert de domineeszoon die anarchist werd, konden het uitstekend vinden omdat ze in elkaar geïnteresseerd waren. Bij Bert kwam daar een respect voor andermans opvattingen bij dat veel verder ging dan de onverschilligheid die te vaak voor tolerantie wordt versleten. Bert wilde de ander en diens opvattingen doorgronden, ook al stonden die ver van hem af. Daarbij kon hij om die opvattingen en zo’n persoon ook hartelijk lachen. Niettemin bleef hij die ander opzoeken, Van Deursen tot aan diens dood. Ook zijn andere promotor, Prof Horst Lademacher, kreeg in Duitsland geregeld bezoek van zijn vroegere promovendus. Achter Berts belangstelling ging namelijk een enorme trouw schuil jegens mensen die ooit een rol in zijn leven hadden gespeeld.
Wellicht klinkt dit alsof Bert het leven enorm zwaar nam, maar ik denk toch in de eerste plaats aan Bert als een levensgenieter, die hield van goed eten, die geweldig kon koken en elk jaar weer met enige vrienden naar Champagne toog om daar vele flessen te proeven en er nog veel meer in te slaan. Ook was Bert enorm belezen, kon je met hem over van alles en nog wat praten en zat hij vol anekdotes waarin mensen die hij kende of had gekend raak werden getypeerd, maar waarbij ze nooit in hun waarde werden aangetast. Bovenal kon je met Bert lachen. Ik herinner mij dat wij samen vanaf Rotterdam in de trein naar Haarlem, vergaten in Leiden van trein te wisselen waardoor we op Schiphol de bus moesten nemen, omdat we zo intensief zaten te praten en zo vreselijk moesten lachen. Dat deze man, bruisend van het leven, er niet meer is, is onvoorstelbaar. Ik zal de herinnering aan Bert, de verhalenverteller, de levensgenieter, de man vol humor en de man die vol nieuwsgierigheid en respect zijn medemensen bekeek, blijven koesteren.
Prof.dr. Hein A.M. Klemann