Welzijn – in andere woorden: hoe goed onze levens voor ons zijn – kunnen we dat meten? Er zijn verschillende maten die gebruikt worden in de economie en andere sociale wetenschappen. Maar elk van deze maten is vatbaar voor methodologische problemen, en elk van de maten is gebaseerd op ideeën over welzijn die filosofisch controversieel zijn. Is er wel een correct antwoord op de vraag: hoe moeten we welzijn meten? Tijdens zijn onderzoek ontdekte Willem van der Deijl, promovendus van Erasmus School of Economics en de Faculteit der Wijsbegeerte, dat dit misschien wel niet het geval is. Op donderdag 26 oktober verdedigt Willem van der Deijl zijn PhD thesis ‘The Measurement of Wellbeing in Economics: Philosophical Explorations’. Promotors zijn de hoogleraren Harry Commandeur, Jack Vromen en Werner Brouwer.
Meten van Welzijn
Welke omstandigheden en keuzes zorgen voor een goed leven? Heeft de toename in welvaart van de afgelopen decennia onze levens verbeterd? Wat is de beste balans tussen werk en vrije tijd voor onszelf? Een plek waar we antwoorden zouden verwachten op deze vragen is de economische wetenschap, of sociale wetenschap in het algemeen. Hoewel het concept van welzijn vaak wordt gezien als onmogelijk om te meten, zijn in recente jaren meer en meer economen levenstevredenheid, geluk, voorkeursbevrediging, of mogelijkheden gaan meten om te zien wat levens goed maakt.
Het project wordt echter bemoeilijkt door twee filosofische problemen: 1) aangezien er geen duidelijke overeenstemming is over wat welzijn is, hoe kunnen we bepalen welke welzijnsmaat het beste welzijn meet?, 2) zelfs als we zouden weten wat welzijn is, meten de maten die we hebben daadwerkelijk wat ze bedoeld zijn te meten? Bijvoorbeeld, meten geluksmaten daadwerkelijk geluk?
Het meetprobleem, zo stelt Van der Deijl in zijn proefschrift, is in het bijzonder problematisch. We kunnen bijvoorbeeld denken dat hoe gelukkig iemand zichzelf beschouwt, een goede maat van geluk is. Deze maten zijn echter altijd gebaseerd op een standaard die mensen gebruiken om zichzelf te evalueren. Denk bijvoorbeeld aan de vraag of het leven in de afgelopen veertig jaar beter is geworden (als gevolg van economische groei). Volgens sommige onderzoekers is de verandering in geluk die wordt waargenomen via de geluksmaat marginaal. Komt dit echter doordat mensen niet gelukkiger zijn geworden? Of zijn ze gelukkiger geworden, maar is de standaard waarmee ze zichzelf beoordelen ook toegenomen?
Soortgelijke problemen doen zich voor als het gaat om alternatieve maten. Betekent dit dat we welzijn dan maar helemaal niet moeten meten? Daar is welzijn een veel te belangrijk concept voor. Er zijn wel twee belangrijke implicaties voor welzijnsonderzoek. Ten eerste, deze filosofische problemen zouden onderzoekers voorzichtig moeten maken in hun beleidsadvies – onze welzijnsmaten zijn beperkt. Ten tweede, het zou onderzoekers ook pluralistisch moeten maken met betrekking tot welzijnsmaten – als verschillende welzijnsmaten dezelfde kant op wijzen, hoe meer vertrouwen we kunnen hebben in de conclusie.