Het maken of zien van gebaren kan het geheugen en het leren bevorderen en dit is vooral interessant voor ouderen en kinderen. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Kim Ouwehand naar het functioneren van het werkgeheugen, ruimtelijk contextueel geheugen en cognitieve snelheid. Dit ontwikkelt tijdens het opgroeien, maar neemt weer af bij het oud worden. Het is belangrijk om hiermee rekening te houden bij het ontwerpen van instructies. Ouwehand promoveert vrijdag 15 januari 2016 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Op YouTube zijn veel filmpjes te vinden waarin een leraar iets uitlegt of voordoet maar er is nog maar weinig onderzoek over wat het meest effectief is voor leren. Behalve kinderen en jongeren, maken ouderen ook steeds vaker gebruik van online instructies. Vanwege de eerder genoemde afnemende cognitieve functies bij ouderen kan het leren van online instructies extra uitdagend zijn.
Ouwehand onderzocht of het geheugen en het leren van kinderen, jongvolwassenen en ouderen versterkt kan worden door observeren en zelf maken van zogenoemde deiktische gebaren. Dat zijn gebaren waarbij iets wordt aangewezen of met de vinger wordt overtrokken.
Aanwijzen locaties
Het zien van een video-instructie waarin de leraar een probleem-oplostaak uitlegde met gebaren leidde ertoe dat ouderen de taak daarna sneller zelf konden oplossen. Het zelf maken van gebaren (het aanwijzen van) verbeterde het ruimtelijke geheugen voor de locaties van plaatjes (memoriseren) bij jongvolwassenen en ouderen.
Verder blijkt dat het werkgeheugen voor ruimtelijke informatie verbeterde bij jongvolwassenen en ouderen wanneer zij de te onthouden figuurtjes moesten aanwijzen tijdens het memoriseren. Deze bevindingen zijn vooral voor ouderen interessant omdat deze laten zien dat gebaren cognitieve geheugenfuncties die afnemen bij het oud worden, kunnen verbeteren.
- Meer informatie
Marjolein Kooistra, Persvoorlichting Faculteit Sociale Wetenschappen, T (010) 408 2135 E kooistra@fsw.eur.nl