Vorige week werd duidelijk dat een vrouw in de bijstand de gemeente Wijdemeren 7000 euro moet terugbetalen omdat zij elke week van haar moeder een tas boodschappen ontving. In het nieuws was er veel ophef over deze zaak. Prof. dr. Menno Fenger, gespecialiseerd in institutionele beleidsanalyse, legt in het Noordhollands Dagblad uit wat er mis gaat bij de opsporing van bijstandsfraudeurs en hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden.
Gemeentelijke verschillen
Iemand die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft een wettelijke inlichtingenplicht. Dit houdt in dat diegene aan de gemeente moet melden als hij of zij een extraatje krijgt van bijvoorbeeld familie of vrienden. Gemeentes mogen vervolgens zelf beslissen of diegene nog recht heeft op bijstand. Gemeentes gaan hier sinds de invoering van de Participatiewet in 2002 heel verschillend mee om. Zo zijn erg gemeenten die burgers hun bijstandsuitkering laten behouden bij het ontvangen van honderd euro extra per maand, terwijl burgers in andere gemeenten niks extra’s mogen ontvangen om recht te hebben op bijstand.
Wettelijke inlichtingenplicht
Door de wettelijke inlichtingenplicht worden burgers al aangemerkt als fraudeurs wanneer ze een ontvangen extraatje niet melden bij de gemeente. Naar aanleiding van de recente zaak in de gemeente Wijdemeren zei staatssecretaris van Sociale Zaken Bas van ’t Wout dat als iemand een foutje maakt dat hij of zij nog niet voor fraudeur kan worden uitgemaakt. Menno Fenger is het met hem eens en is dan ook voorstander van het aanpassen van de Fraudewet op dit punt. Er moet meer rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.
Meer persoonlijk contact
Volgens Menno is het ook belangrijk om onderscheid te maken tussen opzettelijk frauderen en een omissiemisdrijf. In het laatste geval doe je iets wat je niet zou moeten, maar niet opzettelijk. In zijn onderzoek experimenteert Menno met het voorkomen van dit soort fraudezaken door het organiseren van meer persoonlijke contactmomenten tussen bijstandsgerechtigden en de gemeente. “Ik zeg: nodig mensen in de bijstand vier keer per jaar uit om langs te komen bij de sociale dienst. In de praktijk blijken mensen dat niet erg te vinden. Ze waarderen het juist. Er zijn erbij die al vijf, zes jaar geen contact hadden met de gemeente.” Door het organiseren van dit soort contactmomenten kan voorkomen worden dat mensen in de bijstand (onopzettelijk) frauderen. Als voorbeeld haalt Menno aan ‘iemand krijgt een relatie. Dat gaat niet van de ene op de andere dag. Wanneer geef je dat door? Na het eerste nachtje samen, het tweede?” Door op regelmatige basis met mensen te praten, voorkom je dat ze (onopzettelijk) frauderen. “Vraag gewoon: ‘hoe is het met de prins op het witter paard? O, je hebt iemand ontmoet bij wie je twee keer in de week ontbijt? Zullen we dan even kijken of dat nog binnen de regels valt?” Dit soort gesprekken kunnen later veel leed voorkomen. Menno is dan ook blij dat in het voorstel voor het aanpassen van de Participatiewet persoonlijke benadering is verwerkt.
Lees het hele krantenstuk door de pfd te downloaden.
- Professor