Bewoners in arme regio’s hebben over het algemeen een grotere kans om op jongere leeftijd te overlijden dan bewoners in rijkere regio’s. Recente verminderingen in sterfte zouden dit verschil kunnen hebben verkleind, als de verminderingen groter waren in armere groepen. In ons onderzoek laten we zien dat dit echter afhangt van naar wie we kijken.
De meeste mensen genieten graag van een lang leven. De realiteit is dat de kans om dit te bereiken niet hetzelfde is voor iedereen. Uit recent onderzoek blijkt dat achtergestelde groepen korter leven, en dat zulke ongelijkheden in levensduur zijn toegenomen over tijd. Maar, zoals Jawa Issa uitlegt in een eerdere blogpost; een algemene maat zoals levensverwachting kan geen trends op verschillende leeftijden onderscheiden. Dat betekent dat ongelijkheid in sterfte zich wellicht anders heeft ontwikkeld op verschillende leeftijden.
De kernboodschap
- We zien dat verminderingen in sterfte groter waren onder de armere personen in de jongere leeftijdsgroepen. Dit heeft ongelijkheid doen afnemen;
- Aan de andere kant is ongelijkheid op oudere leeftijd toegenomen door grotere afnames in sterfte onder de rijkere personen;
- Om een completer beeld te krijgen zouden onderzoekers en beleidsmakers zich moeten focussen op sterfte op verschillende leeftijden wanneer zij armoede gerelateerde ongelijkheid in levensduur onderzoeken.
Wie, waar en hoe?
Ons onderzoek omvat de gehele populatie van Nederland tussen 1996 en 2016. We verdelen deze over groepen op basis van het percentage inwoners met een laag inkomen van de gemeente waarin men woont. Zo onderzoeken we of afnames in sterfte groter waren binnen bepaalde inkomensgroepen. Dit doen we voor zes leeftijdsgroepen en voor mannen en vrouwen apart. Hieruit maken we conclusies over hoe recente verminderingen in sterfte ongelijkheid heeft gevormd, gedefinieerd als absolute verschillen in sterfte tussen arme en rijkere gemeenten.
Hoofdbevindingen
Het goede nieuws is dat we afnames in sterfte zien binnen zowel elke inkomens- als leeftijdsgroep voor mannen en vrouwen. Tot de leeftijd van 64 zien we dat deze afnames het grootst waren onder armere groepen. Sterfte neemt bijvoorbeeld onder armste mannen in de leeftijd 20 tot 49 met ongeveer 2,5 keer zo veel af in vergelijking met de rijksten. In tegenstelling zien we dat de afname in sterfte in oudere groepen groter was onder de rijkeren. Deze tegenstelling laat zien dat ongelijkheid in sterfte zich heeft verplaatst van de jongere naar oudere leeftijdsgroepen.
Gerelateerde bevindingen
Om te belichten waarom trends in ongelijkheid tussen leeftijdsgroepen verschillen, onderscheiden we sterfte van potentieel vermijdbare doodsoorzaken. Bijvoorbeeld door middel van publieke interventies (preventable deaths) of door tijdige behandeling (treatable deaths). Grote afnames in deze eerste groep 'preventable deaths’ verklaren een groot deel van de dalende ongelijkheid op jongere leeftijd.
Hoewel ongelijkheid in sterfte tot nog toe blijft bestaan onder de oudere Nederlanders, zijn de verschillen relatief klein als we deze vergelijken met de Verenigde Staten. Een groter internationaal onderzoek (inclusief onze resultaten) rapporteert veel grotere ongelijkheid in de Verenigde Staten in vergelijking met Europese landen. De auteurs laten zien dat dit voor zowel de witte als zwarte Amerikanen geldt.
Over de auteur
Marlies Bär is promovenda bij de afdeling Gezondheidseconomie aan de Erasmus School of Health Policy and Management. Ze houdt zich voornamelijk bezig met langdurige zorg en inkomen gerelateerde ongelijkheid in gezondheid. U kunt contact opnemen met Marlies via e-mail: bar@eshpm.eur.nl.