Code voor economen? Lees More en Augustinus

Door: Harry Commandeur en Paul van Geest

Alweer enkele weken geleden betoogde econoom Eric van Damme dat economen zich bescheidener dienen op te stellen omdat zij de wijsheid niet in pacht hebben. Vaak is onduidelijk waarop hun inzichten precies gebaseerd zijn als zij iets in de media melden. Hier moet helderheid over komen.

Een gedragscode voor economen zou mogelijk uitkomst bieden. De vraag is waarmee in een dergelijke code rekening gehouden moet worden. Een kleine casestudy naar het ideaal en tegelijk de onmogelijkheid van de gemeenschap van goederen, zoals ontwikkeld door Augustinus en Thomas More, leert ons dat een dergelijke code tot stand dient te komen in dialoog met psychologen, theologen en filosofen. In 1516 schreef een van de meest invloedrijke politici van zijn tijd, Thomas More, ‘Utopia’. Als overtuigd christen en humanist gaf hij hierin de fictieve dialoog weer tussen de reiziger Raphaël Hythlodaeus en hemzelf. In het eerste boek hekelen beiden onder meer de grenzeloze corruptie en de sociale, politieke en religieuze misstanden en criminaliteit in het zestiende-eeuwse Engeland, die zij beiden herleiden tot de hebzucht van grootgrondbezitters en hun verkeerde gebruik van privébezit. In het tweede boek geven zij de tegengestelde situatie weer. Op Utopia is geen sprake meer van privébezit. Zich baserend op het ideaal van Handelingen 4: 31-35 bezaten de bewoners van Utopia alles gemeenschappelijk. Hierdoor werd de juiste maat gehouden; niemand leefde in luxe, verkregen door de overheersing van anderen.

Hart en ziel

Nu schreef Thomas More geen politiek manifest maar een satire. Toch kwam zijn ideaal niet uit de lucht vallen. In zijn Praeceptum, kloosterregel, refereert Augustinus onmiddellijk aan de eenheid van hart en ziel die aan de eerste christenen van Jeruzalem werd toegeschreven. Deze eenheid werd geschraagd door de gemeenschap van goederen (I, 3). Augustinus gaat ervan uit dat als een van de leden van de gemeenschap jaloers wordt op het bezit van de ander, hierdoor de kiem van tweedracht gezaaid is. Maar hij gunt ook iedereen de ruimte om op eigen wijze de waarde ervan te ontdekken (I, 7). De eenheid van hart en ziel zou immers op drijfzand zijn gefundeerd als vanuit een topdownbenadering de normen worden opgelegd, zonder dat de eigenheid van het individu in acht genomen wordt. Het historische ideaal van het gemeenschappelijk bezit is als element van een oplossingsrichting lastig voor economen. Zijn er niettemin aanknopingspunten voor een gezinsbedrijfs- of staatshuishoudkunde uit te destilleren? En zijn er in het verlengde hiervan aanwijzingen voor een gedragscode? Wij denken van wel. Allereerst dient opgemerkt dat van de homo economicus geen karikatuur gemaakt mag worden. Juist nu economen elkaar aanklagen, raakt door de aanwijzing van de schuldige het zicht op een mogelijke oplossingsrichting uit beeld. Bovendien wordt er voorbijgegaan aan de pluriformiteit binnen de economische wetenschappen. En ten derde wordt in de economie dankzij de dialoog met de psychologie al lange tijd rekening gehouden met de begrensde rationaliteit (bounded rationality), op grond van onder meer de cognitieve beperkingen van een mens. Deze begrensde rationaliteit ligt ten grondslag aan markt- en overheidsfalen en is te herleiden tot de morele onvolmaaktheid van de mens. Juist dit laatste inzicht nodigde en nodigt uit tot een herbronning in de economie vanuit filosofie en theologie. Het onderkennen van de begrensde rationaliteit en vooral de ‘begrensde moraliteit’ biedt aanknopingspunten voor een betekenisvolle koppeling van deze vakken met de economie.

Gedeelde vreugde

Om het begrip bounded morality te doorgronden moeten we het begrip ‘agapè’ afstoffen, of ‘caritas’ (liefde). Deze veelomvattende term dient verder doordacht ten behoeve van de economische wetenschappen. Govert Buijs heeft deze in een eerste zet hiertoe aangeduid als ‘creatieve gerichtheid op gedeelde vreugde’. Dit is een waardevolle werkdefinitie, waarmee we verder kunnen denken. De idee van Augustinus inzake gemeenschappelijk bezit blijkt weliswaar niet te stroken met wat we dagelijks waarnemen. Dit is geen verrassing voor economen. Sinds Adam Smith zijn zij vertrouwd met de spanning tussen human sympathy en self interest. Niettemin kan met de voornoemde werkdefinitie worden onderkend dat creatieve gerichtheid op gedeelde vreugde impliceert dat iemand zijn vermogen ontwikkelt om bezit te kunnen delen. Het streven naar gedeelde vreugde impliceert het vermogen van de haves om minder aan persoonlijke hebzucht toe te geven, maar eerder aandacht te ontwikkelen voor de materiële situatie van de have nots: deze te kennen, deze te dienen, deze de have te laten vertrouwen. Zo beschouwd lijkt Augustinus’ streven naar gemeenschap van goederen wel van deze tijd omdat het een openheid naar anderen bewerkstelligt, die zo min mogelijk utopisch is. Wie dergelijke inzichten in een gedragscode verdisconteert, is op de goede weg.

CV

Harry Commandeur is hoogleraar industriële economie en bedrijfshuishoudkunde aan Erasmus School of Economics. Naast zijn hoogleraarschap is Commandeur algemeen directeur van EUR Holding bv, die in 1995 is opgericht om contractonderwijs en contractonderzoek onder te brengen.

Co-auteur Paul van Geest is hoogleraar kerkgeschiedenis en geschiedenis van de theologie aan Tilburg University en bijzonder hoogleraar augustijnse studies aan de VU. Hij verenigt in zijn persoon de samenwerking van beide universiteiten op het terrein van onderzoek en onderwijs op het gebied van de Latijnse en Griekse kerkvaders, in het bijzonder van Augustinus.

Meer informatie

Deze opiniebijdrage is op 19 juli 2014 gepubliceerd in dagblad Trouw

Vergelijk @count opleiding

  • @title

    • Tijdsduur: @duration
Vergelijk opleidingen