Op woensdag 6 november 2024 verdedigt G.E. Benz Inalaf het proefschrift met de titel Musculoskeletale veroudering bij chronische luchtwegaandoeningen: een bevolkingsperspectief
- Promotor
- Promotor
- Co-promotor
- Datum
- woensdag 6 nov 2024, 10:30 - 12:00
- Type
- Promotie
- Ruimte
- Professor Andries Querido zaal
- Gebouw
- Onderwijscentrum
- Locatie
- Erasmus MC
- Meer informatie
De openbare verdediging zal exact om 10.30 uur beginnen. De deuren zijn gesloten zodra de openbare verdediging start, laatkomers kunnen via de vierde verdieping toegang krijgen tot de zaal. Gezien het plechtige karakter van de bijeenkomst zijn kinderen onder de leeftijd van 6 jaar niet toegestaan tijdens het eerste gedeelte van de ceremonie.
Er is aan kandidaat een livestreamlink verstrekt.
Hieronder volgt een korte samenvatting van het proefschrift:
Chronische luchtwegaandoeningen zoals astma en COPD zijn chronische, inflammatoire ziekten welke een aanzienlijke morbiditeit en mortaliteit veroorzaken. COPD en astma hebben verschillende fenotypes en hebben daarnaast overeenkomstige extrapulmonale manifestaties. Sarcopenie is een belangrijke klinische en functionele muskuloskeletale ziekte, welke gelinkt is aan COPD en (ernstig) astma. Het doel van dit proefschrift is om de prevalentie, de klinische karakteristieken en het risico op totale mortaliteit in ouderen met COPD of astma en sarcopenie te bepalen. Daarnaast hebben wij ons gericht op het identificeren van inflammatoire en cardiometabole markers van sarcopenie in zowel de algemene populatie als in individuen met chronische luchtwegaandoeningen. We hebben hiervoor gebruikt gemaakt van data van de populatiestudie genaamd de Rotterdam Studie. Alle deelnemers van deze studie hebben een pre-bronchodilatoire spirometrie en de deelnemers werden vervolgens verdeeld in twee categorieën: individuen met een normale spirometrie uitslag (FEV1/FCV≥70% and FEV1 ≥80%) en individuen met COPD (FEV1/FVC<70%). De diagnose astma is gesteld door een arts. Bovendien is er bij alle deelnemers een sarcopenie-beoordeling verricht volgens de herziene richtlijnen van de Europese Werkgroep voor sarcopenie. Binnen deze sarcopenie-beoordeling werd gebruik gemaakt van herhaalde metingen van spiermassa (gemeten met “dual-energy X ray absorptiometry”: DXA) en spiersterkte (gemeten met een hydraulische dynamometer).
In Hoofdstuk 2 hebben wij laten zien dat sarcopenie aanwezig is in 21.6% [95% BI 14.6-30.9%] van de individuen met COPD. Daarnaast lieten wij zien dat 12% en 3% van de deelnemers met chronische luchtwegaandoeningen mogelijke sarcopenie of bevestigde sarcopenie hadden, respectievelijk, wanneer wij de geüpdatete definitie en afkapwaarden voor sarcopenie (EWGSOP2) toepasten in de Rotterdam Studie. Wij hebben bovendien laten zien onder de deelnemers met chronische luchtwegaandoeningen, dat de deelnemers met een voorspelde FEV1 <80% een lagere handgrijpkracht (=-1.03 [95% CI-1.75; -0.31]) en lagere appendiculaire skeletspierindex (ASMI) hadden (=-0.25 [95% CI: -0.36; -0.15]), vergeleken met de deelnemers met een voorspelde FEV1 80%.
In hoofdstuk 3 onderzochten wij de veranderingen over de tijd in twee belangrijke indices voor lichaamssamenstelling: de appendiculaire skeletspierindex (ASMI), wat één van de belangrijkste componenten is bij het bevestigen van de diagnose sarcopenie, en de verhouding tussen vetmassa en vetvrije massa (FM/FFM), wat onderdeel uitmaakt van het sarcopenische obesitas fenotype. Onze resultaten lieten zien dat deelnemers met COPD een lagere ASMI en een snellere daling in ASMI over de tijd hebben, wanneer dit wordt vergeleken met deelnemers zonder COPD of astma. Bovendien hadden deelnemers met COPD een hogere FM/FFM bij de start van de studie. Daarnaast werden er vergelijkbare FM/FFM veranderingen over de tijd gevonden in deelnemers met COPD, en in deelnemers zonder COPD of astma. In deelnemers met COPD werden de veranderingen in deze twee indices voor lichaamssamenstelling gedreven door rookstatus. Bovendien hadden enkel deelnemers met COPD en met een lage ASMI bij de start van de studie, een hoger risico op mortaliteit door alle oorzaken. Daarnaast vonden wij vergelijkbare ASMI en FM/FFM verandering over de tijd in oudere deelnemers met astma en in deelnemers zonder COPD of astma.
Om beter te begrijpen hoe sarcopenie individuen met chronische luchtwegaandoeningen beïnvloedt, hebben wij onderzoek gedaan naar de associaties van sarcopenie en zijn fenotypische componenten (inclusief lage spierkracht en spiermassa) met potentiële determinanten. Specifieker hebben wij onderzoek gedaan naar de associatie tussen sarcopenie en (1) gebruik van orale corticosteroïden (OCS), (2) de systemische immuun-inflammatoire index, en (3) circulerende proteomica in het bloed.
In hoofdstuk 4.1 hebben wij de associatie tussen het gebruik, de dosis en de duur van het gebruik van orale corticosteroïden (OCS) met sarcopenische fenotypische componenten onderzocht in de totale algemene populatie en in individuen met chronische luchtwegaandoeningen. Wij vonden dat OCS-gebruikers een lagere spierfunctie (lage handgrijpkracht) hadden vergeleken met individuen die nooit OCS hadden gebruikt, en deze associatie was afhankelijk van de cumulatieve dosis van OCS. Daarnaast was de associatie van OCS gebruik met lage handgrijpkracht duidelijker aanwezig in deelnemers met milde tot matige COPD. Belangrijk daarbij is dat individuen met COPD wie daarnaast ook ooit OCS hadden gebruikt en wie daarnaast geen enkele saropenische fenotypische component hadden bij de start van de studie, een significante daling hadden in spierkracht na 5.6 jaar van follow-up, maar geen daling in vetvrije massa. Deze associatie was afhankelijk van OCS dosis en de duur van het gebruik (namelijk de cumulatieve OSC dosis).
In hoofdstuk 4.2 onderzochten wij de associatie tussen systemische inflammatie (namelijk de systemische immuun-inflammatoire index, SII), sarcopenie, chronische luchtwegaandoeningen en mortaliteit door alle oorzaken. Een veelvoorkomend onderliggend mechanisme van zowel COPD als sarcopenie is chronische inflammatie en wij hebben laten zien dat een hoger niveau van systemische inflammatie onafhankelijk geassocieerd was met een hoger mortaliteitsrisico in alle deelnemers. De resultaten gepresenteerd in hoofdstuk 4.2 bevestigen de bevindingen van eerdere studies welke een verhoogd mortaliteitsrisico lieten zien in deelnemers met COPD en astma, en dan met name in deelnemers die ook sarcopenie en hoge niveaus van systemische inflammatie hadden.
Bovendien onderzochten wij in hoofdstuk 4.3 de associaties van eiwitten in plasma met zowel de appendiculaire skeltspierindex en handgrijpkracht in de Rotterdam Studie. Wij liet zien dat 21 van de 171 eiwitten geassocieerd waren met kenmerken van sarcopenie (handgrijpkracht en/of ASMI), na correctie voor leeftijd, geslacht, celaantallen, lichaamsvetpercentage en lengte. Een toename in spierkracht was geassocieerd met kraakbeenoligometrische matrix eiwitten (COMP) en thrombospondine-4 na 5.5 jaar van follow-up. Verlies van spiermassa (ASMI) was geassocieerd met hogere niveaus van leukemie-remmende factor receptor (LIF.R) en carboxylesterase 1 (CES1). Tumor necrose factor, een klassieke biomarker van sarcopenie was op de grens van significant geassocieerd met lagere spierkracht.
De algemene discussie in hoofdstuk 5 focust zich op de belangrijkste sterke punten en beperkingen van het werk dat in dit proefschrift wordt beschreven en op hoe dit werk kan bijdragen aan het beantwoorden van vragen gerelateerd aan de pathogenese, epidemiologische rol en de consequenties van sarcopenie bij chronische luchtwegziekten